Verslag Meer dan honderd Nederlandse en (vooral) Vlaamse vakgenoten in de ruimtelijke ordening verzamelden zich op deze zonovergoten dag in Den Haag. De Plandag is een initiatief van de Beroepsvereniging voor Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen (BNSP) en Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Bij deze zeventiende editie, die plaatsvond in het provinciehuis Zuid-Holland, stond het thema ‘Meer met minder’ centraal. De toon van de discussie was optimistisch. Medebepalend voor dat optimisme is dat de deelnemers veelal een beschouwende rol hebben en niet zelf juridisch, politiek en financieel in projecten zitten,’ merkte Eric Luiten (Provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland) op.
Foto: Hanna-Lára Pálsdóttir
‘Plandag 2012: Meer met minder - Afbeelding 1’
De uitwisseling tussen Nederlandse en Vlaamse vakgenoten had meerwaarde, vanwege de (bekende) verschillen tussen de ruimtelijke ordeningssectoren van Nederland en België. Waar de Nederlandse architectuursector sterk is gekrompen en nog steeds krimpt, speelt dat in België minder, stelt Ward Verbakel (plusofficearchitects). Dat komt doordat men daar gewend is te werken in kleinere teams en met kleinere budgetten, waardoor de ‘bubbel’ kleiner is. En waar Nederland de zelfbouw nog aan het uitvinden is, is dit in België traditie (en een diepgewortelde wens). Anderzijds worden in Nederland al langer systematisch gegevens verzameld door de overheid, onder meer wat betreft woonwensen.
Het waren echter de gedeelde, actuele opgaven die de boventoon voerden. Drie rode draden:
1. Flexibele plannen, slow growth (‘de stad is nooit af’), tijdelijkheid en vereenvoudiging van procedures en regelgeving. Zo klonk er een roep om de mogelijkheden van tijdelijk anders bestemmen te verruimen. Hierbij was aandacht voor welke houding daarbij gepast is: meer ruimte voor bottom-up betekent ook dat er ‘hordelopers nodig zijn met doorzettingsvermogen,’ werd geconcludeerd.
2. Regionale samenwerking en programmering en de schoonheid van eenvoudiger en in de context ingepaste (regionale) ingrepen.
3. Vraaggericht programmeren en de rol van planning in het realiseren van sociale stijging.
Tijdens het (plenaire) eerste deel, gemodereerd door Bart Cosijn van Urban dialogue, brachten Nederlandse en Vlaamse planologen hun persoonlijke variaties op het thema ‘Meer met minder’. De commissaris van de koningin in Zuid-‐Holland Jan Franssen beet de spits af met gesmaakte bespiegelingen over de relatie tussen tijdsgeest, ruimtelijke ordening, politiek, burgers, planologen en een achteruitboerende conjunctuur. ‘De tijd van een publiek monopolie in ruimtelijke ordening is voorbij.’ Als publieke taken noemde Franssen het helder formuleren van de randvoorwaarden en uitgangspunten aan het begin van een proces; het zorgen voor heldere procedures en het in gesprek blijven met de samenleving. Tevens wees Franssen op het belang van (boven)regionale samenwerking, gezien uitdagingen als de water-‐ en energieopgave, infrastructuur en mondiale concurrentie. Hij toonde zich dan ook voorstander van samenwerking tussen de Rotterdamse en Antwerpse haven. Vlaams architect Ward Verbakel (plusofficearchitects) lichtte het herontwikkelingsplan voor het spoorwegrangeerterrein in Essen toe. Of hoe een lokale overheid die door de crisis plots zonder geld komt te zitten, toch een sterk ruimtelijk project op poten kan zetten. ‘Slow growth’ is daarbij het kernwoord. Dries Drogendijk van ProjectManagement Bureau Amsterdam liet het publiek een aantal voorbeelden zien van creatieve stadsprojecten die weinig geld kosten. Blijkt dat een tijdelijke invulling van de ruimte – vaak met een grote inbreng van buurtbewoners – niet zelden verrassende antwoorden biedt op een lege kas.
Eric Luiten (Provinciaal adviseur ruimtelijke kwaliteit in Zuid-‐Holland) hekelde in niet mis te verstane bewoordingen een aantal volgens hem mislukte ingrepen in het Nederlandse landschap. Geslaagde ingrepen in het landschap hebben volgens Luiten vaker te maken met “weinig, minder en kleiner” dan met “veel, meer en groter.” Volgens Luiten zijn we de focus op de kwaliteit van het eindresultaat kwijtgeraakt. Er wordt volgens hem onterecht verondersteld dat een geslaagd proces (in termen van binnen budget en tijd en met een goede samenwerking en draagvlak) per definitie tot goed resultaat leidt. De ruimtelijke ordening is teveel in zichzelf gekeerd en opereert veelal los van de topografie. We moeten ons afvragen: wordt wat er ligt begrepen? Wat is de toekomstwaarde? Volgens Luiten heeft ruimtelijke kwaliteit alles te maken met (i) ‘volgehouden eenheid van handelen’; met (ii) vanzelfsprekendheid (‘een evidente, zelfverklarende topografie’) en met (iii) het effect in verhouding tot de ingezette middelen. Lichtend voorbeeld van dat laatste is wat hem betreft het Loetbos in de Krimpenerwaard. Luitens boodschap is dat als we uitgaan van deze principes, een goed resultaat bereiken met minder middelen mogelijk is.
Tijdens de lunchpauze vonden excursies plaats naar de Internationale Zone en de buurt van het Centraal Station van Den Haag. In de middag werd verder gedebatteerd in kleinere groepen. Het uitgangspunt van de discussiegroepen waren de essays die de deelnemers rond het thema ‘Meer met minder’ hadden ingediend.
Plandagprijs 2012 en Prijs Jonge Planoloog
Traditiegetrouw werden op het eind van de dag de “Plandagprijs 2012” en de “Prijs Jonge Planoloog” bekendgemaakt. Van de 41 essays die werden ingediend (en waarvan er 22 meedongen naar de Plandagprijs) was die van de Nederlander Bart Bomas (adviesbureau BVR) volgens de jury het beste. Bomas wint hiermee de Plandagprijs ter waarde van € 1000. In ‘Pauzelandschappen, over tijdelijk landschap en stedelijke ontwikkeling’ bekijkt Bomas tijdelijk ruimtegebruik als een vorm van stedelijke ontwikkeling die meer kansen laat voor ontwikkeling van binnenuit. Voor meer planning met minder middelen. De jury was onder de indruk van de heldere beschrijving van deze experimentele vorm van stadsontwikkeling en de vertaling naar ontwerpstrategie en kansen voor stedelijke ontwikkeling.
De Prijs Jonge Planoloog (jonger dan 30 jaar) ter waarde van € 1000 wordt gedeeld door een Nederlandse en een Vlaamse planner: Ariënne Mak met de paper 'Publiek sturen op waarde: publieke investeringen en waardeontwikkeling in Spangen en het Oude Noorden' en Davy Sterkens met de paper 'Paradox van Vlaamse sociale stadsontwikkelingsprojecten: de asociale mix'. Mak en Sterkens wonnen de prijs omdat hun papers volgens de jury een nadrukkelijke link maakten met een zeer actuele opgave: binnenstedelijke verdichting en herstructurering in woningbouw, in het bijzonder in sociale achterstandswijken.
De studie van Ariënne Mak focust zich op de vraag hoe de gemeente Rotterdam kan sturen op waardecreatie in stadswijken door middel van fysieke investeringen. Haar conclusie is dat de eerste fase van stedelijke vernieuwing gericht is op de verbetering van leefbaarheid en veiligheid. Dit herstelt vertrouwen in de wijk en creëert bewijslast. Het doorzetten en vasthouden van waardestijging vereist echter langdurig commitment van de betrokken partijen. Er is volgens Mak publieke betrokkenheid nodig om op termijn de afhankelijkheid van publieke investeringen te verkleinen. Loslaten vereist visie en regie van de overheid.
Ariënne Mak is afgestudeerd in de richtingen Urbanism en Real Estate and Housing, onder begeleiding van John Westrik en Paul Stouten (Urbanism), Agnes Franzen en Monique Arkesteijn (Real Estate and Housing). Zij werkt nu bij de TU Delft praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling.
24 mei 2012, provinciehuis Zuid-Holland in Den Haag Organisatie: Stichting Planologische Discussiedagen (geïnitieerd door de BNSP en VRP)
Zie voor de volledige publicatie:
Cover: ‘den haag aerial’