Opinie “De ‘roaring twenties’ van nu vragen niet om planologische nostalgie, maar om eigentijdse en goed werkende ruimtelijke concepten.” En dus zijn lector Cees-Jan Pen en oud-hoogleraar Joks Janssen kritisch op het rapport Klein land, grote keuzes.
In het licht van het onoverzichtelijke heden en een nog onbekende toekomst, krijgt het verleden al snel een gouden glans. Gevoelens van nostalgie zijn onlosmakelijk verbonden met onze moderne tijd. Ook de wereld van de ruimtelijke ordening is niet immuun voor dit verschijnsel. Nu de ruimtelijke opgaven en problemen zich opstapelen, zwelt de roep en lobby om meer nationale regie in de ruimtelijke ordening aan. In het deze maand verschenen rapport Klein land, grote keuzes van de denktank Denkwerk is de heimwee naar vroeger tijden duidelijk voelbaar. Friso Wiegersma’s liedtekst ‘Het Dorp’, dat de binnenzijde van de publicatie siert, versterkt dit gevoel van planologische nostalgie. Het ‘tuinpad van mijn vader’ wordt in dit rapport geplaveid met rijksruimtelijke (VROM)nota’s uit de vorige eeuw.
In contrast met de urgente actualiteit van woningnood, stikstofcrisis en klimaatverandering, krijgt dat rijksruimtelijke verleden in Klein land, grote keuzes een welhaast mythische status. Als het aan Denkwerk ligt, moet de Rijksoverheid vaker en scherper (nationale) keuzes maken. Hoewel er zeker wat te zeggen valt voor een meer samenhangende aanpak van ruimtelijke kwesties op rijksniveau, lijkt ons de voorgestelde route aantrekkelijk noch effectief. In het rapport is de vlucht vooruit namelijk een vlucht naar het planologische verleden. De vraag is of de voorgestelde recepten uit het verloren gewaande planners’ paradise ons verder helpen. Natuurlijk, het opsporen van bruikbare ideeën uit het verleden kan nuttig zijn. Maar dan wel op basis van goede en gedegen analyses. Dat is waar het volgens ons aan ontbreekt in Klein land, grote keuzes.
Beleidsmatige heimwee
Het terugverlangen naar vroeger is onder meer merkbaar in het pleidooi om in de Randstad nieuwe groeikernen (en steden) te bouwen. Daarmee wordt een omstreden recept uit de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1966) afgestoft en opnieuw opgediend om de woningnood te ledigen. Terwijl de economie en de bevolking zich in toenemende mate in de grote steden concentreert, wordt door de opstellers de tegengestelde — want suburbane — beweging als oplossing naar voren geschoven. Opmerkelijk is dat zij daarmee voorbijgaan aan de woonwensen van een groot deel van de bevolking, dat in of dichtbij steden wil wonen. Een belangrijke les uit het verleden is dat succesvol ruimtelijk beleid inspeelt op trends in de (woning)behoefte, in plaats van tegen de (woon)wensen ingaat. Daarnaast is de woningbehoefte veel diverser dan de voorgestelde rijtjeshuizen in het groen.
Gezien de problematische beleidsgeschiedenis van groeikernen als Lelystad, Nieuwegein en Spijkenisse is het pleidooi voor een nieuwe ronde van ‘gebundelde deconcentratie’ extra opmerkelijk. Dit beleid heeft de economische en demografische basis van steden in de jaren zeventig uitgehold – een proces dat later, in de jaren tachtig en negentig, weer gekeerd moest worden via het Grotestedenbeleid.
Snelweg van de minste weerstand
Evaluaties van een halve eeuw verstedelijkingsbeleid hadden de opstellers kunnen behoeden voor deze beleidsmatige heimwee. Zo concludeerde Ries van der Wouden in 2016 onomwonden dat de beleidscategorie ‘groeikernen’ haar relevantie heeft verloren. Bij de positionering van nieuwe woonwijken gaat het in toenemende mate om de plaats in het stedelijk netwerk. Maar terwijl de huidige samenleving vraagt om oplossingen die het bestaande stedelijk netwerk versterken en stevig verbinden, verlangt Denkwerk naar door maakbaarheid gedreven volkshuisvestingsbeleid.Opvallend is ook dat bij de verstedelijkingspolitiek geen kwaliteitssprong in het openbaar vervoer (lees: uitbreiding van de railinfrastructuur) wordt voorgesteld, maar een netwerk van snelbussen die de nieuwe suburbane woonenclaves moeten ontsluiten. Daarmee gaan de opstellers voorbij aan geleerde lessen over het tijdig en succesvol verknopen van openbaar vervoer en ruimtelijke ontwikkelingen. Ervaringen met de Randstadrail, knooppuntontwikkeling en hoogfrequent spoor op de as tussen Amsterdam en Eindhoven wijzen de weg. Die weg is inderdaad niet altijd gemakkelijk en vergt stevige investeringen en de nodige ontwerpkracht. Maar met de terugkeer naar het planningsconcept van de corridor, kiezen de auteurs voor de (snel)weg van minste weerstand.
Nooit succesvol
Deze weg ondergraaft niet alleen de stedelijke economie, maar zet ook de duurzaamheid van onze Deltametropool onder druk. Zo wringt de bouw van woningen in de laaggelegen delen van de Randstad met de noodzaak van klimaatadaptatie. Tot welke grote keuzes dat moet leiden, wordt in het rapport helaas niet duidelijk. Over de versnelde zeespiegelstijging is niets te lezen. Gelet op de toenemende zorgen over klimaatverandering en het feit dat miljoenen Nederlanders onder NAP wonen, zou je meer denkwerk verwachten over bouwen in de hoger en goed bereikbaar gelegen delen van ons land. Datzelfde geldt voor de toekomst van het landschap. Het bepleite groeikernen- en corridorbeleid heeft in het verleden juist geleid tot een sterke ‘urban sprawl’. Dat is een ontwikkeling die op gespannen voet staat met de behoefte aan ‘open’ landschap.
Nostalgie is een nuttige emotie, maar ze kan ook blind maken voor de werkelijkheid van vroeger. Dan wordt niet de werkelijkheid zoals die was, maar een opgepoetste en verfraaide versie opgeroepen. Hoe verleidelijk ook, de door Denkwerk aangehaalde ‘successen’ uit het planologisch verleden bieden geen enkele garantie voor de ruimtelijke toekomst van Nederland. Sterker nog, ze zijn nooit echt succesvol geweest. De ‘roaring twenties’ van nu vragen niet om planologische nostalgie, maar om eigentijdse en goed werkende ruimtelijke concepten die Nederland duurzamer en klimaatbestendiger maken.
Cover: Denkwerk
Cover: ‘cover denkwerk’