Daarbij was mijn vraagstelling: hoe kunnen we met zo weinig mogelijk kaders zo effectief mogelijk het stadsontwerp sturen? Zo weinig mogelijk om niet te krachtig te interfereren met private belangen, je als stadsontwerper bescheiden op te stellen en initiatief niet te frustreren. En effectief, om tot een stedenbouwkundige structuur te komen die de stad aantrekkelijker maakt om te wonen en te werken. Hierbij haalde ik Kees Christiaanse aan.Hij schetst in zijn manifest ‘Creating conditions for freedom’ dat goed stedenbouwkundig ontwerp vaak lijkt op niets doen. “De stadsontwerper moet mogelijkheden scheppen voor flexibiliteit en vrijheid, zonder de context uit het oog te verliezen. De stadsontwerper moet zich vooral bescheiden opstellen.” Dit uitgangspunt wordt vaak verkeerd begrepen, vandaar dat ik in mijn scriptie schreef: “In de stadsontwikkeling echter, lijken veel overheden “organische stedenbouw” en “faciliteren” te verwarren met visieloos en regelloos wachten op de markt”. Na de laatste financiële en economische crisis is er iets wonderlijks gebeurd met het imago van het stedenbouwkundig ontwerp: het zou te duur, te inflexibel en contraproductief zijn. En het meest wonderlijke van deze assumptie over stedenbouwkundig ontwerp is dat die wordt gedeeld door zowel neo-liberalen als door partijen van meer linkse signatuur. De één wil meer ruimte voor de markt en de ander voor burgerinitiatieven.
De MCD scriptieprijs is een prijs voor de beste afstudeerscriptie van 2014 van een tweejarige opleiding tot master city developer. Bij de uitreiking van de prijs was ook socioloog Frans Soeterbroek aanwezig. Hij gaf zijn visie op het nieuwe stadsmaken. De juryvoorzitter Frank ten Have (econoom) die mijn prijs uitreikte, prees mijn scriptie en citeerde zelfs mijn opmerking over visieloze overheden. Ik was wel enigszins verbaasd over het feit dat de heer ten Have dit citaat later in een column gebruikte om zijn afkeer van organische ontwikkeling te illustreren. De heer Soeterbroek heeft in een blog gereageerd. Los van het feit dat hij daarin allerlei onjuistheden over de MCD verkondigt -“Het is een opleiding waarin stads- en gebiedsontwikkeling nog vooral wordt behandeld als een een-tweetje tussen overheid en grotere marktpartijen en waar de bouwprogrammering van de stad centraal staat.”- getuigt zijn verhaal net zomin van nuance. Mijn scriptie beschrijft een zoektocht naar bescheidenheid. In de column van de heer Ten Have en de blog van de heer Soeterbroek vind ik juist dat aspect niet terug. Als in een slechte jarenzeventigroman strijden de econoom en de socioloog om hun eigen gelijk.
Beiden gaan naar mijn mening volledig voorbij aan het belang van het hebben van een repertoire aan oplossingen, processen en strategieën. In stads- en gebiedsontwikkeling verdient elke sociale, economische en ruimtelijke context zijn eigen methode. Dogmatisme en gebiedsontwikkeling verhouden zich heel erg slecht tot elkaar. Het is niet voor niets dat ontwerpers vaak een belangrijke rol spelen in het stadsmaken. Zelfs tijdens processen kan het nog zo zijn dat door voortschrijdend inzicht flexibiliteit van stadsmakers gewenst is. Ons repertoire kan dus niet breed genoeg zijn.
Zie ook:
Cover: ‘Jeroen de Willigen’