Verslag Ruimtelijke opgaven spelen zich meer en meer af op regionale schaal. Een selectieve rijksoverheid, een aarzelende markt en de urgente regionale opgaven dwingen de regio's hun eigen ontwikkelingsperspectieven te ontwikkelen. 'Regio's in verandering', het vijfde deel in de serie Design and Politics (een initiatief van het Ministerie van IenM) biedt nieuwe handvatten voor regionale conceptontwikkeling. De publicatie die in januari verscheen bij 010 Uitgevers was aanleiding voor een discussie over ruimtelijke ontwikkeling in de regio. Frijters, die de avond modereerde, ziet het als illustratief voor de opkomst van de regio, dat de publicaties hierover elkaar steeds sneller opvolgen. ‘Zie bijvoorbeeld Een plan dat werkt uit 2006 , The urban connection uit 2009 en Stedelijke regio’s uit 2011 .’ Hoe kunnen regio's invulling geven aan de eigen ruimtelijke ontwikkeling die daarmee tegelijkertijd van waarde is voor Nederland als geheel? (NAi Platform, 2012) Verder werd ingegaan op vragen als: wie initieert regionale ontwikkeling? Wat is de rol van het ontwerp hierin? En wat zijn de belemmeringen?
NAi-discussie met o.a. Gert de Roo, Daan Zandbelt, Eric Frijters & Henk Ovink
Foto: Karin van Rooij
‘Regio's in verandering - Afbeelding 1’
Als inleiding op de discussie, werd het thema ruimtelijke ontwikkeling in de regio vanuit twee complementaire invalshoeken belicht. Zandbelt ging in op het ontwerpmatige perspectief, De Roo op het planologische, zoals zij dat ook doen in het boek 'Regio's in verandering'. Tijdens het debat werden de kansen en belemmeringen voor regionale ontwikkeling verder geduid. Er kwamen drie belemmeringen voor regionale ontwikkeling naar voren: de kloof tussen de territioriale indeling en de werkelijke opgave; de omschakeling door planologen van een ordenende naar een adaptieve houding en en onduidelijkheid wat betreft de opdracht(gever).
Mid-Size Utopia
Volgens Daan Zandbelt (Zandbelt&vandenBerg, TU Delft) vormen verstedelijkte regio’s geen eenheid, maar een netwerk van netwerken. De Nederlandse verstedelijkte regio’s liggen op grotere schaal in de ‘middle of somewhere’, namelijk de ABC-zone, die met 45 miljoen inwoners de derde megaregio ter wereld is. Lokale netwerken vormen onsamenhangende regionale netwerken: op basis van intergemeentelijke samenwerkingen worden pragmatische regio’s gevormd. Behalve door pragmatisme (bestuurlijke samenwerking), worden regio’s gedefinieerd door de daily urban systems en identiteit (bijvoorbeeld Twente). In het voorstellen van wat de regio zou kunnen zijn, ligt volgens Zandbelt een rol weggelegd voor ontwerpers. Regionalisering levert nieuwe ruimtes op, die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt voor recreatie, intensieve landbouw en gemengd gebruik.
Mid-Size Utopia gaat uit van the best of both world's, namelijk stad en landschap. De vier hoofdprincipes zijn: creëer robuuste, open netwerken; meng en varieer milieus; ontwikkel massa op de knopen en richt de stad naar de straat. Het concept, met als thema ‘mobiliteit en verstedelijking’ doet uitspraak over drie netwerken: wegennetwerken (zie foto), OV-netwerken (groeilijnen, voorstadhaltes) en slow networks (het creëren van zachte overgangen door middel van bijvoorbeeld groene aders en streekparken).
De landelijke context van schaalvergroting en meer onzekerheid, onder andere op het gebied van overheidsinzet, vraagt volgens Zandbelt om een pragmatisch antwoord: sleutelen aan de stad die ‘nooit af is, maar altijd klaar’. Hij spreekt ook van trial and error en zelfs van ‘prutsen’ in de herverdeling van de regionale ruimte. Zoals de titel ‘utopia’ doet vermoeden, gaan Zandbelts ideeën echter veel verder dan sleutelen. Zo stelt hij zich voor dat de regionalisering van de steden in de Food Valley (Ede-Wageningen-Veenendaal-Rhenen) zo ver gaat, dat deze regio, ontsloten door een ringweg, als geheel zal functioneren. Waar de steden in deze regio nu nog eigen centra, ziekenhuizen et cetera hebben, zou dan ook sprake kunnen zijn van één centrum, één ziekenhuis en één universiteit voor de regio. Ook de meerkernige verstedelijkte regio Arnhem-Nijmegen kan meer inzetten op complementariteit en gedeelde functies, bijvoorbeeld door ontwikkeling van een business- en recreatiecentrum in het tussengelegen gebied. Ook kunnen regio’s inzetten op specialisatie, bijvoorbeeld onderwijs in de regio Zwolle-Kampen. Regio’s zijn ongelijksoortig: ze verschillen sterk wat betreft het contrast tussen stad en land en of ze in verstedelijkt gebied of meer geïsoleerd liggen. Het concept moet dus op de regionale situatie worden toegespitst. Op de opmerking dat Zandbelts voorstel (bijvoorbeeld voor de regio Arnhem-Nijmegen) ‘vrij radicaal’ is, reageert hij dat de regio’s zich al deze kant op ontwikkelen, en dat dit niet geforceerd moet worden. Het voorstel is gericht op het in goede banen leiden (faciliteren) van regionalisering die zich voordoet.
Verder pleitte Zandbelt voor meer eenduidigheid in de rolverdeling bij stedebouw. In wat de ‘trias urbanica’ zijn de wetgevende en uitvoerende macht nu teveel versmolten. In plaats daarvan moet publiek de kaders stellen (zonder privaat) en kan de invulling meer aan privaat initiatief worden overgelaten.
Naar een adaptieve planning: regionale ontwikkeling in een tijd van kwaliteit en dynamiek
De ‘op eigen kracht-boodschap’ van de Vijfde Nota bracht regio’s in staat van verwarring, opende Gert de Roo (hoogleraar planologie aan de Rijksuniversiteit Groningen). Zeker voor Noord-Nederland was deze benadering nieuw. Een samenhangend perspectief op het mozaïek van regio’s ontbreekt. Wanneer verhouden regio’s zich complementair tot elkaar en wanneer competitief? In Regio's in verandering illustreert De Roo aan de hand van drie cases (Zeeland als ‘leisurepoort van Nederland’, Brabant en Salland-Twente/ Achterhoek) wat hij verstaat onder een adaptieve vorm van planning.
De verschuiving van een benadering van functionaliteit en maakbaarheid naar een kwalitatieve benadering en collaborative planning is volgens De Roo een belangrijk gegeven voor regionale ontwikkeling. Een kwalitatieve benadering moet het uitgangspunt voor de ontwikkeling van regio's zijn. Hoewel deze verschuiving al decennialang speelt, is deze benadering nog geen common ground. Dat geldt vooral voor het landelijke gebied: hier past niets anders in dan natuur en landbouw, is De Roo's ervaring. Dat sluit niet aan bij het feit dat de ontspanningseconomie de vierde economie is, vindt hij. Het leisure-programma (zoals een recreatiepark) wordt ruimtelijk gescheiden van andere functies. De Roo: 'Het landschap doet ertoe. Was het maar niet zo dwangmatig gescheiden. Hoe komen we uit deze dogmatische scheiding?' Volgens De Roo is verwevenheid de crux naar de toekomst, met trefwoorden als multipliciet, pluriform en integraal. In steden wordt deze multifunctionaliteit al wel ingezet, met voorzieningen zoals wozoco's. Ook stelt hij, net als Zandbelt, een gradiënt van stedelijk naar dorps voor (casus Brabant).
De Roo is het met Zandbelt eens dat het bij regionale ontwikkeling in de eerste plaats gaat om meebewegen, in plaats van maken (‘Maar we prutsen niet!’). Dit is volgens hem moeilijk voor planologen, omdat zij traditioneel geneigd zijn om te plannen. Vandaar de term adaptieve planning: het gaat om het kunnen inspelen op veranderingen en het richting geven aan handelen. De nieuwe WRO gaat uit van deze adaptiviteit.
Debat: naar een gedeeld perspectief?
Schrijnen stelde vanuit zijn ervaring in de Zuidwestelijke Delta ‘zekerheid te hebben dat de regio het adres is voor financieel-ruimtelijke afstemming’. Maar dat wil volgens hem nog niet zeggen dat de regio als zodanig werkt. Drenth (wethouder ruimtelijke ordening gemeente Doetinchem) was overwegend positief over de kansen voor regionale ontwikkeling: ‘De regio kan veel. Wel blijft de inbreng van kennis en kunde vanuit het rijk nodig.’ Een deelnemer met een VROM-achtergrond onderstreepte dat veel plekken vooralsnog ‘extreem afhankelijk’ zijn van het rijk.
Drenth: ‘Bestuurlijke eenheden werken nog niet altijd als coalitie met een gedeeld perspectief.’ Ovink reageerde kritisch: ‘Het streven naar één doel is de val van vroeger; het gaat om een gezamenlijk proces.’ Volgens De Roo is dit vooral voor Noord-Nederland een cultuuromslag: ‘Stedelijke regio’s redden zichzelf, maar voor Noord-Nederland is het idee van een gedeeld ontwikkelingsperspectief totaal nieuw.’
Frijters: ‘Bij welke partij(en) begint regionale ontwikkeling, aangezien geen sprake is van een directe opdrachtgever? Bij wie ligt het initiatief?’ Schrijnen: ‘Zowel institutionele actoren (bijvoorbeeld het Rotterdamse Havenbedrijf, dat zich eindelijk op samenwerking met Antwerpen richt) als grote private partijen (zoals Schiphol) kunnen zich de opgave toe-eigenen.’ Er werd gereageerd dat dit elkaar niet uitsluit, en dat allianties kunnen worden gevormd. Ovink was het daarmee eens: ‘Zie bijvoorbeeld de consortia waarin de Structuurvisie Randstad 2040 tot stand gekomen is. Heel vaak komt het initiatief niet vanuit de formele kant.’ De ontvankelijkheid van publieke partijen voor dergelijke initiatieven moet volgens hem worden vergroot, zodat publiek en privaat elkaar helpen. Een deelnemer reageerde: ‘Hoewel het initiatief niet per se aan de publieke kant ligt, is regionale ontwikkeling zonder adoptie ervan door de politiek niet mogelijk.’ De Roo plaatste bovendien vraagtekens bij het uitgaan van een sterke stijging van particulier initiatief. Volgens Schrijnen valt het niet mee om de bureaucratie adaptief te maken aan de maatschappelijke vraag, terwijl ‘iedereen vindt dat dat moet’. De Roo beaamde: ‘Hoewel we al lang niet meer ordenen, is de omschakeling van ordening naar ontwikkeling is nog steeds moeilijk voor planologen.’
Frijters: ‘Wat kan de rol van ontwerp hierin zijn? Gaat ontwerp dit oplossen?’ Zandbelt: ‘Er is een visie; een verleidend ontwerp nodig.’ ‘Ontwerp is niet dé oplossing’, reageerde een deelnemer, ‘maar het draagt bij aan een bindend verhaal zowel intern (voor regio’s, planologen en ontwerpers) als naar buiten (de maatschappij) toe.’ Aan het thema ontwerpend onderzoek zal overigens ook een Design and Politics-uitgave worden gewijd, kondigde Ovink aan. Zeven rijksprojecten worden in ateliervorm aan ontwerpend onderzoek onderworpen en op het platform van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam 2012 gepresenteerd.
10 januari 2012
Zie ook:
Cover: ‘Vergadering’