Opinie Vanaf 2015 komt een einde aan het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) en doet het Rijk een stap terug als het gaat om stedelijke vernieuwing. Gemeenten en provincies hebben dan het voortouw en de verantwoordelijkheid om in overleg met belanghebbende partijen en burgers zorg te dragen voor continuering van de stedelijke vernieuwingsopgave. Begin juli van dit jaar stuurde toenmalig Minister Spies van Binnenlandse Zaken een brief naar de Tweede Kamer, waarin ze aangaf kansen te zien voor de inzet van revolverende fondsen bij stedelijke vernieuwing. Maar hoe kan een revolverend fonds gevuld blijven als bij dit type vraagstukken in de basis sprake is van een (fors) tekort?
De aanleiding van de brief is een zoektocht naar alternatieve financieringsconstructies om invulling te blijven geven aan het wegwerken van fysieke achterstanden en verbetering van de leefomgeving, ook na 2014. Doordat een aantal belangrijke financiële dragers de komende jaren zeer onzeker worden, zal het investeringsniveau, de schaalgrootte en de regievoering aan verandering onderhevig zijn. Hierbij zal opnieuw het debat gevoerd moeten worden over de specifieke rol van de overheid in relatie tot haar samenwerkingspartners.
Revolverende fondsen kenmerken zich doordat de inzet van financiële middelen op termijn weer terugvloeit en zodoende op termijn opnieuw inzetbaar is. Voorbeelden van bestaande revolverende fondsen zijn de starterslening en de duurzaamheidslening. De werking is fundamenteel verschillend van subsidies, welke een eenmalige bijdrage van een overheidsinstantie zijn. Revolverende fondsen kunnen aantrekkelijk zijn voor particulieren, omdat tegen gunstige voorwaarden geleend kan worden. Ook voor overheden lijkt het aantrekkelijk, omdat er eenmalig geld beschikbaar gesteld hoeft te worden en het fonds zichzelf vervolgens kan bedruipen. Afgezien van bijbehorende risico's van kredietverstrekking en een aanlooptijd alvorens het fonds zichzelf wederom vult, is het principe kansrijk. Vooral de combinatie met thema's als energiebesparing en particuliere woningverbetering bieden volgens de Minister kansen. Op het moment dat woningeigenaren door middel van het revolverend fonds bezig gaan met energiebesparende maatregelen, is de hoop dat tegelijkertijd ook andere renoverende maatregelen worden getroffen.
De hypothese dat een revolverend fonds een succesvol instrument kan zijn bij stedelijke vernieuwing is echter wel van een aantal belangrijke voorwaarden afhankelijk (dit wordt door de Minister ook onderkend). Zo is het instrument bedoeld voor particuliere woningeigenaren, wat niet volledig lijkt te matchen met de (huidige) opgave voor stedelijke vernieuwing, welke vooral buurten met een hoog percentage huurwoningen aangaat. Daarnaast is een cruciale voorwaarde voor de werking dat sprake is van een zichtbaar terugverdieneffect. Eigenaren zullen enkel investeren in hun woning als daar ook een verdieneffect tegenover staat. Ook hier wringt de schoen, omdat energiebesparing pas op langere termijn rendeert en de waardeontwikkeling van woningen van dusdanig veel variabelen afhankelijk is dat investeren in woningverbetering niet per definitie tot een waardestijging zal leiden. Bovendien doet het prisoners dilemma zich voor, dat de woningverbetering van een enkele eigenaar niet per definitie tot waardestijging van de woning zal leiden, zolang in de buurt/straat niets wordt gedaan. Kortom, inzet van een revolverend fonds ten aanzien van specifieke onderwerpen (met een aantoonbaar verdieneffect) kan een meerwaarde zijn, maar het zal niet ter vervanging van de ISV de financiële drager van stedelijke vernieuwing dienen.
Zijn grootschalige stedelijke vernieuwingsprojecten na 2014 niet snel meer te verwachten? Het Rijk voelt zich niet langer probleemeigenaar en verlegt dit naar gemeenten en provincies, die door een forse bezuinigingsopgave echter ook weinig slagkracht hebben om een grootschalige stedelijke vernieuwingsopgave van een financiële impuls te voorzien. Corporaties kampen tegelijkertijd met problemen om voldoende vermogen vrij te maken voor ingrepen in de voorraad, omdat deze inkomsten voornamelijk voortkomen uit woningverkoop. Zonder de (financiële) slagkracht van overheid en corporaties is een kleiner schaalniveau van de vernieuwingsopgave onvermijdelijk. Het is de vraag in hoeverre dit problematisch is. Door een creatieve aanpak en een brede inzet van (financierings)instrumenten, zoals een revolverend fonds, blijft het nog steeds mogelijk om ingrepen te doen in de bestaande voorraad. Een regisserende rol voor de overheid is niet altijd meer haalbaar. Het is daarom onvermijdelijk om als overheid coalities te smeden met betrokken partijen. Inzicht ontwikkelen in de motieven en belangen van partijen die betrokken zijn bij stedelijke vernieuwing, om van daaruit te zoeken naar een koppeling van investeringsstromen helpt om een kwalitatieve afweging te kunnen maken.
De komende jaren zal de investeringsruimte bij de belangrijkste partijen in de stedelijke vernieuwing beperkter zijn dan de afgelopen decennia. Dit vergt een zorgvuldige afweging van inzet van instrumenten (zowel financieel als anderszins). Het vertrekpunt zou een beleidsmatig-strategische visie op de ontwikkeling van de wijk moeten zijn, waarna gebiedsgericht gezocht kan worden naar de juiste coalities en instrumenten om dit mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen als een revolverend fonds, garantiestellingen, crowdfunding, kluswoningen, duurzaam renoveren, investeren in zonne-energie bij sociale woningen, etc.
Breng daarom als partij binnen stedelijke vernieuwing de (samenwerkings)partners in beeld en onderzoek vanuit een visie op het gebied de mogelijkheden die instrumenten als een revolverend fonds te bieden hebben bij de invulling van de toekomstige stedelijke vernieuwingsopgave.
Cover: ‘Portret_Rick Meijer_120px’