Persoonlijk Francesco Veenstra is sinds september de nieuwe Rijksbouwmeester. De komende jaren wil hij verbinden en de horizon naar de volgende eeuw verleggen, maar vooral kwaliteit vooropstellen in gebiedsontwikkeling. “De ondergrenzen die we hanteren zijn veel te laag.”
Als architect kijk je vooral naar gebouwen. Hoe kijk je als Rijksbouwmeester naar gebiedsontwikkeling?
Mijn link met gebiedsontwikkeling is meerledig. In het ‘nu’ werk ik samen met twee Rijksadviseurs, Jannemarie de Jonge en Wouter Veldhuis. Zij beslaan de disciplines waar ik minder bekend mee ben: Jannemarie voor landschap, Wouter voor stedenbouw. Een voorwaarde voor mij om de functie van Rijksbouwmeester aan te nemen, was dat binnen het College van Rijksadviseurs deze drie disciplines intensiever samenwerken. Daar geloven wij alle drie in. We moeten werken op een integrerende manier waarbij alle disciplines samenkomen en op de één of andere manier even belangrijk zijn. Wat draagt elke discipline bij aan de ontwikkeling van een gebied, regio of de schaal van het hele land?
En wat is je link met gebiedsontwikkeling in het ‘toen’?
Als afstudeerproject op de Academie van Bouwkunst in Rotterdam deed ik samen met medestudent en vriend Gerrit Schilder de gebiedsontwikkeling van Rotterdam Centraal. Wij hebben naar het gebied als geheel gekeken en de leegte tussen de gebouwen ontworpen, als tegenwicht voor het architectuurgeweld en de projectontwikkeling die toen centraal stonden in gebiedsontwikkeling. Ik geloof erin dat architectuur ondersteunend is voor een gebied. Belangrijker zijn goede ordening en juiste programmering. En zo kijk ik nog steeds naar gebiedsontwikkeling.
Wat is een voorbeeld van een gebiedsontwikkeling in Nederland waar dat goed geslaagd is?
Ik heb zelf gewerkt aan de Spoorzone in Delft, waarbij het viaduct uit de jaren ‘60 is vervangen door ondergrondse spoorwegen. Dat heeft een enorme verbetering van de leefomgeving opgeleverd voor de mensen die er al woonden, maar ook veel nieuwe woningen bovenop het tracé, in combinatie met allerlei verkeersstromen, boven- en ondergronds, én de realisatie van een grote, groene buitenruimte.
Slim nadenken over je grondgebruik is één. Een ander belangrijk aspect is de moed, de durf om een heel grote investering te doen die zich niet op een korte termijn terugverdient, maar wel op de lange termijn. Daarvan zijn Spoorzone Delft en de Groene Loper in Maastricht goede voorbeelden. Dit soort investeringen in de gebouwde omgeving is een vorm van solidariteit met toekomstige generaties.
En een voorbeeld van hoe we het echt niet meer moeten doen?
Dichtbij huis noem ik dan het Rivium bij Rotterdam. Dat is een monofunctioneel bedrijventerrein met alleen maar treurige kantoorgebouwen. Er is in de jaren negentig in vijf, zes jaar tijd enorm ontwikkeld met super lage kwaliteit bebouwing, zowel in de architectuur als in het gebruik. Aan de randen van de Binckhorst in Den Haag zie je dat ook. Het probleem is dat je die gebouwen nauwelijks goed kan transformeren, omdat ze zo goedkoop gebouwd zijn en enkel zeer middelmatige kantooromgevingen toestaan. Als ik even moeite doe, dan kan ik zo nog twintig, dertig van zulke locaties in Nederland aanwijzen. Het tijdperk dat we zulke gebieden ontwikkelen en gebouwen bouwen is echt voorbij.
Bij je voorganger, Floris Alkemade, waren maatschappelijke thema’s leidend voor de oplossing van ruimtelijke opgaven. Wat kunnen we van jou verwachten?
Ik wil binnen het ruimtelijke vraagstuk echt inzetten op maatschappelijke thema’s. Cruciaal daarin is de enorme stapeling aan ruimteclaims. We weten nu al dat we geen ruimte hebben om die allemaal een plek te geven. Dat betekent dat we beslissingen moeten nemen over waar we voorrang geven aan welk gebruik van de schaarse ruimte. Die beslissingen zullen niet makkelijk zijn.
Het risico dat we lopen – en dat is hoe het tot op heden altijd is gegaan omdat er ruimte beschikbaar was – is dat we ons de consequenties van gebouwen als interventies op de ruimte niet realiseren. Of het nou een snelweg, een energiestructuur of een Vinex-wijk is. Het spoor in Delft is daar een perfect voorbeeld van; het in de jaren ‘60 aanleggen van een bovengronds viaduct dwars door een voor- en naoorlogs binnenstedelijk gebied en een historisch centrum. We realiseerden ons toen niet dat dat vijftig jaar later niet meer houdbaar zou zijn.
Het nadenken van Jannemarie, Wouter en mij gieten we in een werkprogramma; een programma als agenda voor de komende jaren, voortbordurend op de fundamenten van het vorige College van Rijksadviseurs. We moeten keihard aan de slag met die agenda. Wij stellen dus vooral de vraag: wat wij nu doen, is dat ook een verbetering in de toekomst, of helpt dat ons alleen maar in het hier en nu? Is het antwoord nee, dan moet er iets anders komen om tot een volhoudbare oplossing te komen.
‘Spoorzone Delft’ door Wattman (bron: Flickr.com)
Een lastig punt is dat het College van Rijksadviseurs geen dwingend mandaat heeft. Hoe hard sla je met je vuist op tafel om adviezen realiteit te laten worden?
Ik geloof in samenwerking om perspectieven samen te brengen in een gedeeld en meervoudig perspectief. Concreet betekent dit dat ik niet alleen met de politiek in Den Haag praat, maar ook met de ambtenaren die het beleid ontwikkelen, met kennisinstituten, bedrijven, het onderwijs, met boeren en natuurlijk met burgers. Ik wil snappen welke belangen zij verdedigen en welke doelstellingen zij hebben, voor nu en later. Het is de kunst om al die belangen samen te brengen. Ik geloof daarbij dat al die belangen veel dichter bij elkaar liggen dan hoe dit wordt uitvergroot in de media. Uit die samenwerkingsvorm moeten grondige adviezen komen die op draagvlak kunnen rekenen van de beleidsmakers.
Je wilt polderen?
Nee, dit is niet polderen, dat klinkt vooral als dealen. Het gaat mij om oprechte vragen. Waar zit je mee? Wat heb je nodig? En wat staat je in de weg? Vaak hoor ik zorgen over dat het anders wordt, over verlies en angst het onbekende. Als ruimtelijk ontwerpers hebben we hiervoor het instrument van de verbeelding, waarmee we een toekomstbeeld kunnen schetsen en we mensen een verhaal kunnen meegeven waar ze blij van worden. Daar hebben we hier in Nederland veel te weinig van, een verhaal waar mensen ook echt trots op kunnen zijn.
Is er een ruimtelijke opgave waarvan je zegt: daar moeten we nu mee aan de slag?
Nee, die is er niet, omdat alle ruimtelijke vraagstukken op dit moment voorrang hebben. Of het nu gaat om het klimaat, energie, mobiliteit, economie, landbouw of water: de opgaven waarvoor we staan zijn groot. De noodzakelijke maatregelen raken alle facetten van ons land: waar we wonen, werken en recreëren, hoe we energie opwekken en ons verplaatsen, welk voedsel we verbouwen en waar de natuur ruimte krijgt. En dat alles in een land dat uit zijn voegen barst: alle claims en eisen passen simpelweg niet meer, we zullen anders met onze ruimte om moeten gaan.
Om op al die vragen een antwoord te geven, moeten we ver vooruitkijken, misschien wel een eeuw vooruit. Dat maakt het mogelijk om te achterhalen wat we nu moeten doen, en vooral: wat we nu níet moeten doen. Onze werkslogan is ‘De 22e eeuw begint vandaag’. Omdat we er in geloven dat iedere interventie nu - woningen bouwen, wegen verbreden en zonneparken aanleggen - enorme impact heeft over een veel langere periode dan we ons kunnen voorstellen.
We willen daarom gesprekken initiëren in zogenoemde toekomstateliers. Die ateliers geven ons de mogelijkheid integrerend naar scenario’s te kijken. Hoe verdienen we over honderd jaar ons geld? Wat eten we over honderd jaar? Hoe verplaatsen we ons? Hoe gaan we om met werk? Hoe gaan we om met recreatie? Hoe gaan we om met data, met energie? Het zijn allemaal aspecten die betrekking hebben op ons leven, maar ze hebben een voor een hun weerslag op de ruimte om ons heen. Die scenario’s kunnen ons tot denken aanzetten en ook keuzes beïnvloeden in waar wel of niet gaan bouwen. Is het nog verstandig om in de Randstad te bouwen, of moeten we eigenlijk al verplaatsen richting wat we tegenwoordig nog krimpregio’s noemen? Misschien ontstaan er wel enorme groeiregio’s langs de Nederlands-Duitse grens, omdat dat de hoger geleden gebieden in Nederland zijn.
Floris Alkemade zal de boeken ingaan als de man die streed tegen de verrommeling van het landschap. Hoe hoop je dat mensen na je Rijksbouwmeesterschap op jou zullen terugkijken?
In mijn team heb ik dit net besproken: wat willen we nou eigenlijk bereiken? We voelen dat we in een kantelmoment zitten waarin klimaatverandering als belangrijk onderwerp op de agenda staat van alle wereldleiders. Dat kantelpunt moeten we gebruiken om een transitie in ons systeem op gang te brengen. Dus als ik over een aantal jaar klaar ben met de klus en deze doorgeef aan anderen, dan mogen mensen mij herinneren als iemand die mee heeft geholpen om betere condities te creëren waarbinnen gebiedsontwikkelingen plaatsvinden, woningen worden neergezet. Dat is één.
‘De Groene Loper in Maastricht’ door PJV (bron: Shutterstock)
Mensen mogen mij ook herinneren als iemand die oprecht de verbinding maakt met verschillende groepen in onze samenleving. Mensen hebben zorgen waar oprechte aandacht voor moet zijn. Daarover ga ik graag met mensen in gesprek, als gelijke gesprekspartner. Naast Rijksbouwmeester ben ik namelijk ook gewoon een burger. Gelukkig wel een optimistische burger. Dat helpt me in mijn nieuwe rol.
Wat betekent die opstelling concreet?
Wij moeten absoluut verder met allerlei vraagstukken rondom de energietransitie, de woningbouwopgave die natuurlijk een enorme klap heeft gehad door het tekort aan productie tijdens de financiële crisis, nieuwe energiehoofdstructuren die er komen, de mobiliteitsvraagstukken die er liggen. Dus wel of niet vergroten van het OV-netwerk, wel of niet verkleinen van het automobiliteitsnetwerk. Vraagstukken rondom stad versus platteland. Waar gaan we bouwen? Is het acceptabel om toch een deel van de groene ruimte in te zetten voor bebouwing? En dan hebben we het altijd over woningen, terwijl in de kantlijn van alle discussies distributiedozen gewoon op weilanden worden gezet, en waar nauwelijks over wordt gesproken. In al die ruimtelijke keuzes moeten wij de moeilijke keuzes maken, en die gaan ook pijn doen.
Wat is zo’n pijnlijke keuze?
Misschien vinden we wel dat er minder nieuwe snelwegen moeten komen. Dat vinden heel veel mensen natuurlijk niet leuk. Maar jaarlijks maken we 120 miljard autokilometers in Nederland. Dat heeft op heel veel verschillende manieren impact op ons dagelijks leven. In Rotterdam, waar ik woon, heeft de auto altijd voorrang op al het andere verkeer. Als je daar goed bij stilstaat is dat best bizar. Je ziet dat Amsterdam langzaamaan een transitie maakt door duizenden parkeerplaatsen uit de binnenstad te halen en door autowegen om te zetten in fietspaden. Dat wordt de toekomst, alleen wil nog niet iedereen aan dat idee wennen.
Ik ga daar zelf ook last van hebben. Ik ben een fervent autorijder en zit niet vaak in de trein. Ook ik moet dus inleveren. Tegelijkertijd woon ik zelf vlakbij de A13, dus inleveren op automobiliteit levert mij zelf ook voordelen in leefbaarheid.
Heb je ook ideologische zaken die je pijn doen?
In een land als Nederland, waar we het hoogste welvaartsniveau van de wereld hebben, moeten we het streven naar de hoogst mogelijke kwaliteit altijd centraal stellen. Maar dat is nog niet vanzelfsprekend, of het nou gaat om de verbouwing van het Binnenhof, de verbreding van de A2 of de inpassing van distributiecentra in het landschap. Kwaliteit is meestal niet het vertrekpunt voor de keuzes die wij maken. Terwijl we wel de middelen hebben om dat te doen. De ondergrenzen die we nu hanteren zijn veel te laag, en de ambities die we hebben te klein. Als Rijksbouwmeester zal ik me inzetten om dat op te krikken.
Cover: ‘Francesco Veenstra’ door Arenda Oomen (bron: College voor Rijksadviseurs)