SKG Nieuws Tijdens het laatste SKG Jaarcongres zijn tijdens twaalf deelsessies actuele thema’s uit het gebiedsontwikkeling-vakgebied besproken. Vandaag vatten we de eerste zeven ‘harde’ thema’s samen. Van bekostiging tot transformatie en van klimaatadaptatie tot en met regie. Het SKG-team rapporteert over de uitkomsten.
Hieronder vindt u de uitgebreide visuele samenvatting van het SKG Jaarcongres 2024. De terugblik op de andere sessies is hier te lezen.
De sessies in dit verslag op een rij:
1 Regie op de woningbouw in GO
2 Governance en GO (Novex)
3 Regionale Investeringsagenda in GO
4 Transformatie door GO
5 Bekostiging en GO
6 Energie-strategieën en GO
7 Klimaatadaptatie & GO
1 Regie op de woningbouw
De sessie Regie en Woningbouw bleek nog actueler dan verwacht. Een paar weken voor de SKG-dag kopte Gebiedsontwikkeling.nu: De Jonge roept Zuid-Holland op het ruimtelijke matje. Ook andere kranten en media besteedden aandacht aan het feit dat minister De Jonge de provincie Zuid-Holland opdroeg zich aan het landelijk beleid te houden. De Jonge refereerde aan het wetsvoorstel Versterking regie Volkshuisvesting dat een week eerder naar de Tweede Kamer is gestuurd. Dit wetsvoorstel was ook het onderwerp van de sessie 'Regie op de woningbouw'. Hoogleraar Omgevingsrecht Marlon Boeve stelt allereerst de vraag: “Wat is nieuw?” Want de wet vormt een aanvulling op de Omgevingswet die op 1 januari in werking trad.
Het antwoord op haar vraag bestaat uit drie delen. Ten eerste krijgen beleid en sturing op woningbouw een plek in de wet. Boeve: “Op ieder niveau - Rijk, provincie en gemeente - zal verplicht een volkshuisvestingsprogramma moeten worden opgesteld. Het is de vraag wat de meerwaarde is van al die verplichte programma’s.”
‘Opening SKG Jaarcongres 2024’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
Het tweede punt waar het nieuwe wetsvoorstel uitspraken over doet, is over de realisatie van voldoende betaalbare woningen. Daarover ging ook de discussie tussen De Jonge en de provincie Zuid-Holland. Percentages sociale huurwoningen kunnen worden vastgesteld. Harold Koster, hoofd Wonen en Ruimte van de Provincie Zuid-Holland, komt in zijn presentatie terug op de eis voor sociale woningbouw. Hij legt uit waarom de provincie kritisch is en waarom de provincie het op haar 'eigen manier' wil doen: “Als je wilt uitkomen op dertig procent sociale huur, zul je in nieuwe projecten op veertig procent moeten mikken, anders haal je dat verhoogde percentage nooit.”
Het derde punt waarop de wet iets verandert, zijn procedurele versnellingen, gaat Boeve verder. Het voorstel is: projecten van twaalf woningen of meer kunnen versneld in beroep dankzij onder meer rechtstreeks beroep op de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State. De stap naar de rechtbank kan zo voor deze projecten worden overgeslagen. “Ook het 'straatje erbij' is in dit stuk van het wetsvoorstel terechtgekomen.” De procedure houdt in dat je tot vijftig woningen zonder de Ladder voor Duurzame Verstedelijking kunt bouwen.
Koster is niet enthousiast over het straatje erbij, legt hij uit: “Het zijn zelden de betaalbare woningen die daar gerealiseerd worden. Het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is daarom terughoudend met bouwen buiten de bebouwde kom.”
‘Deelsessie van 'Regie op de woningbouw'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
Boeve plaatst ook vraagtekens bij het wetsvoorstel in het algemeen. Hoewel strikt genomen de provincie zich kan bemoeien met de gemeente als die beleid en plannen negeert, zal dat in de praktijk soms lastig zijn. Boeve: “Het zal met name neerkomen op de beleidskant.”
Ward de Meulemeester, interimmanager van de gemeente Utrecht, sluit de sessie af met een betoog. “Wonen is een grondrecht, je moet daarop acteren,” stelt hij. De wet helpt volgens hem om de wooncrisis aan te pakken, maar hij heeft ook kritiek: “Veel mooie plannen liggen op de plank bij de gemeente, er is gebrek aan capaciteit.” De wet geeft daar nog onvoldoende antwoord op denkt hij. “In de wet staat bijvoorbeeld dat je bouwlocaties goed moet afstemmen met je buurgemeente, maar het zou fijn zijn als de provincie zegt: dit is het financiële pakket wat je daarbij krijgt.”
Waar hij ook bang voor is, is de snelheid waarmee de woningbouw wordt opgestuwd. De Meulemeester: “We weten allemaal: de perioden dat we veel woningen bouwden zijn achteraf de wijken waarvan je denkt: dat hadden we nooit moeten doen.”
2 Governance en GO (NOVEX)
Naast inhoudelijke keuzes in onze schaarse ruimte speelt ook de vraag hoe en met wie tot uitvoering van ambities wordt gekomen. In de sessie Governance & GO werd besproken welke publiek-publieke arrangementen en publiek-private samenwerkingsvormen op dit moment ontworpen worden in het vakgebied zodat gebiedsontwikkelingen in regio’s kans van slagen krijgen. SKG-directeur Tom Daamen opent de sessie met de constatering dat de Leerstoel Gebiedsontwikkeling al jaren meedenkt en meewerkt aan manieren om samen tot uitvoering te komen.
De nadruk ligt vaak op het contractuele, terwijl vertrouwen en 'elkaar vasthouden' als het even tegenzit in de praktijk de belangrijkste succesfactoren zijn. Wat voor modellen krijg je als je de relationele kant nadrukkelijker betrekt in gebiedsontwikkeling? Daamen ziet dat een nieuwe balans tussen contractueel en relationeel werken voor nieuwe samenwerkingsvormen zorgt. Maatschappelijke waardecreatie tussen publieke en private partijen heeft deze balans nodig.
Tijdens de sessie vertellen diverse 'top-experts die in gebieden bezig zijn deze samenwerkingen op te zetten' over wat volgens hen de noodzakelijke modellen en financieringsarrangementen zijn. Damo Holt (Rebel en het Watertorenberaad) vertelt over de inzichten die centraal staan in de Praktijkhandleiding NOVEX gebiedsontwikkeling. “Gebiedsontwikkeling is altijd maatwerk, want elk gebied heeft een eigen DNA.” Maar toch komt Holt tot “vijf pijlers voor samen en goed bouwen” die bepalen wanneer een gebiedsontwikkeling een succes is.
Dat begint volgens Holt bij een maatschappelijk gedreven gebiedsontwikkeling. “Neerzetten van functies is één, het laten werken van functies is twee.” Daarna volgen een gezamenlijke aanpak in gebiedsbrede opgaven en krachtige publieke regie. “Maak ruimtelijke hoofdkeuzes en laat de markt zich organiseren.” De laatste twee pijlers zijn maximale samenwerking tussen overheid, maatschappij en markt en integrale financiële sturing. “Samenwerking als één partij met één portemonnee.”
Eric Martens (ministerie BZK) deelt zijn observaties over de positie van het Rijk binnen dit vraagstuk. De betrokkenheid vanuit het Rijk kan volgens Martens in de NOVEX-gebieden op drie manieren vorm krijgen. In gebieden waar de gebiedsontwikkeling al op gang is gebracht, beperkt die rol zich tot woondealafspraken en -monitoring. In andere gebieden is een extra (tijdelijke) impuls nodig, bijvoorbeeld in de vorm van geld, om “van de kant af te komen.” In het derde en laatste geval wordt er nog meer gevraagd en “ontkomt BZK er niet aan om bij te dragen in de vorm van structurele, langjarige en risicodragende medeverantwoordelijkheid.”
‘Deelsessie 'Governance en Go (NOVEX)'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
Paul van Hoof, programmamanager bij de gemeente Arnhem, spreekt over zijn ervaringen in de gebiedsontwikkeling Spoorzone Arnhem-Oost en het belang van de relaties. “Negentig procent van de tijd gaat bij ons naar het leren kennen van elkaars partners en sterktes. Het gaat om die zachte kant: wie kan waar iets betekenen? Urgentie, complexiteit en tijdspad in gebiedsontwikkeling vragen dan ook om een intensievere relatie tussen Rijk en gemeente. De vraag is niet óf het Rijk financieel en risicodragend instapt, maar hoe.”
Liesbeth Jansen, projectdirecteur Marineterrein Amsterdam, voegt daar het belang van een gedeelde en realistische ambitie binnen deze relaties aan toe. Dan ben je als gebied in staat organisch te ontwikkelen en is er de tijd om de verschillende ambities te borgen. “Daarna kan je best afwijken van die ambitie en gaat het om stap voor stap ontwikkelen. Maar dan heb je met elkaar eerst echt een duidelijke koers nodig, anders gaat iedereen alle kanten op.”
Alfred Kazemier, directeur Ruimtelijk Beleid & Ontwerp bij de gemeente Groningen, vertelt over de Groningse methode. In de stad wordt geprobeerd integraliteit te realiseren door de grote gebiedsontwikkelingen uit de stad in publieke bv’s te organiseren en te koppelen aan een gemeentelijk, financieel fonds. Patrick van ’t Loo, als programmamanager betrokken bij de binnenstedelijke gebiedsontwikkeling ’t Zoet in Breda, sluit de sessie af met een van de lessen die hij de afgelopen jaren uit de dagelijkse praktijk heeft meegenomen. “Stevige regie vanuit zowel de lokale, regionale als de landelijke overheid is onontbeerlijk om complexe gebiedsontwikkeling mogelijk te maken.”
3 Regionale Investeringsagenda in GO
De Regionale Investeringsagenda is een werkwijze waarbij op verschillende schaalniveaus, zoals het Rijk, decentrale overheden en private- en maatschappelijke partijen, inzichtelijk gemaakt wordt wat er nodig is om samen tot uitvoering te komen in de regio. Tijdens deze sessie bestaat het panel dan ook uit Marjolein Jansen (Ministerie BZK), Hans Tijl (provincie Flevoland), Harriët Tiemens (Groene Metropool Regio Arnhem/Nijmegen) en Ronald Huikeshoven (AM).
Het panel is het al snel met elkaar eens dat werken volgens een RIA begint bij cultuurverandering. “Als we doen wat we deden, krijgen we wat we kregen en blijven we van crisis naar crisis gaan,” aldus Hans Tijl. We moeten met z’n allen deze manier van werken omarmen, ook al zal dat soms best lastig zijn omdat sommige ruimtelijke keuzes zullen schuren. Niet alles kan overal en zeker niet tegelijk. Dat vraagt om durf en elkaar vasthouden in langdurige gebiedsprocessen.
Harriët Tiemens benoemt: “Eigenlijk gaat het allemaal over: hoe ontwikkel je een gebied? En hoe zorg je dat die middelen en geldstormen in het gebied terecht komen om de ontwikkeling door te maken die je met zijn allen voor ogen hebt?” Of zoals Marjolein Jansen het mooi verwoordt: “Eigenlijk is de RIA een werkproces, een manier om het gesprek over ruimtelijke keuzes met elkaar aan te gaan.” De RIA kan hierin faciliteren omdat het een manier biedt om de opgaven, ruimtelijke keuzevraagstukken, en de ambities, middelen en uitvoeringscapaciteit op elkaar af te stemmen, zodat bovenlokale ruimtelijke projecten en activiteiten in de regio naar tijd en plaats geprioriteerd kunnen worden.
‘Deelsessie van 'Regionale Investeringsagenda in GO'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
Investeringen zijn nodig om die ambities waar te maken, maar houd niet direct je hand op bij het Rijk, begint Hans Tijl. Maak als regio een Investeringsagenda, kijk wat er nodig is voor de gebiedsportemonnee om de ruimtelijke opgaves te laten slagen en vervolgens: welke sectorale potjes zijn hiervoor inzetbaar? Marjolein Jansen vult aan: “Als het ware een gebiedsportemonnee met verschillende bankpasjes voor de verschillende ruimtelijke thema’s.” Tiemens schetst treffend: “Ook al heb je de bekostiging nog niet rond, we moeten elkaar kunnen vasthouden in gebiedsprocessen. Niet gelijk 'ik kan het niet betalen', maar op zoek gaan naar een mogelijkheid waarbij instappen niet direct nodig is, maar wel samen ontdekken hoe dit op de lange termijn wel kan gebeuren.”
Het publieke huiswerk op orde hebben blijkt een waardevolle, zo niet nodige stap, voor het opstellen van een RIA. Maar om van ambities tot uitvoering te komen, hebben we naast de verschillende overheidslagen ook private- en maatschappelijke partijen nodig. Op welk moment stappen zij in? Ronald Huikeshoven geeft aan: “Op het moment dat je ontwerpende ruimtelijke keuzes gaat maken. Je hebt de kaarten staan en de 'hoe', dat is het moment dat je expertise en ontwerpkracht van private- en maatschappelijke partijen kan meenemen”.
Het is een proces van samen vallen en opstaan, om vervolgens met elkaar te leren en verder te komen. Eenvoudige oplossingen zijn er niet, maar houd het resultaat in gedachten en kijk af en toe achterom naar wat er al bereikt is. Het panel sluit af met: “Deze manier van werken zorgt echt dat je resultaat behaalt, maar het is van belang dat we de verbinding langjarig aangaan. Houd elkaar vast en doe het op een andere manier dan we deden.”
4 Transformatie door GO
Gebiedstransformaties kenmerken zich door een grote complexiteit aan opgaven, een krachtenveld van veel verschillende en onderling afhankelijke actoren en een zekere mate van onvoorspelbaarheid. Dit soort gebieden vraagt daarom om een open en flexibel proces met veel aandacht voor samenwerking en initiatief uit het gebied. Hoe verhouden deze openheid en flexibiliteit zich tot de rechtszekerheid die ook geboden moet worden, zowel voor de gemeente als de verschillende actoren zelf? En hoe speel je in op de dynamiek in een transformatiegebied die snel kan veranderen door bijvoorbeeld wisselende marktomstandigheden?
Saskia Beer, zelfstandig adviseur en senior onderzoeker bij de TU Delft, trapt de sessie af met een inleiding over de gebiedstransformatie Amstel III wat lange tijd een exemplarisch leegstaand kantoorgebied is geweest. Sinds de gemeente in het strategiebesluit van 2011 voor een faciliterende houding koos in relatie tot marktinitiatieven, zijn verschillende nieuwe instrumenten geïmplementeerd. In 2014 is er een nieuw bestemmingsplan gemaakt wat de transformatie naar gemengde bestemmingen mogelijk maakt. Echter, de bereidheid door private eigenaren om in het gebied te investeren was nog steeds laag. Daar kwam verandering in toen de marktomstandigheden omsloegen. Dat bracht nieuwe eigenaren met zich mee, mét ontwikkelplannen van een veel groter kaliber.
Het flexibel ingerichte bestemmingsplan gaf daarin niet voldoende zekerheid om zowel voor de gemeente als private partijen in een duidelijk verwachtingsmanagement te voorzien. Alsnog bleef het een kwestie van co-creatie en was er geen situatie waarin de gemeente haar eigen masterplan kon maken, want nog steeds waren er veel actoren die met elkaar om tafel moesten. Door deze complexiteit van het krachtenveld is men van elkaar afhankelijk en daar hoort een bepaalde mate van onvoorspelbaarheid en onzekerheid bij.
Tien jaar later zijn er een paar duizend woningen in het gebied verrezen en vindt er ook nog volop ontwikkeling plaats. In 2027 staan er naar verwachting 10.000 woningen in het gebied en daarna kunnen daar nog ongeveer 5.000 bij komen. Wat is in het proces behulpzaam gebleken? Uit het panel met ervaringsdeskundigen uit het gebied komen verschillende bevindingen naar boven. Wat Randy van den Broek (COD) betreft, is het allerbelangrijkste aan allebei de kanten – publiek en privaat – personen aan tafel te hebben die elkaar begrijpen en zich in elkaar kunnen verplaatsen. En betrouwbaarheid van beide kanten is extreem belangrijk. Des te groter een gebied, des te meer initiatiefnemers en hoe lastiger dat wordt.
Tamara Smit en Christian Suurd, beide vanuit de gemeente Amsterdam betrokken bij het gebied, vullen aan dat in het geval van Amstel III behulpzaam was dat de samenwerking tussen initiatiefnemers goed was georganiseerd. Doordat de eigenaren in een stichting waren verenigd, was er ondanks het grote veld aan initiatiefnemers één gesprekspartner waarmee de gemeente om tafel kon. Ook vraagt het aan beide kanten om boven het eigenbelang inbeeldingsvermogen te hebben in een gemeenschappelijke visie op het eindplaatje.
‘Deelsessie van 'Transformatie door GO'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
In de sessie maakt Marlon Boeve, hoogleraar omgevingsrecht aan de TU Delft, ook een uitstapje naar de actuele situatie onder de omgevingswet, waarbij minder blauwdruk en meer flexibiliteit mogelijk is. Hoe gaan gemeenten hiermee om? Een op dit moment veelgehoorde reactie uit de praktijk is: “Nou ja, de komende 10 jaar gaan we werken met de BOPA,” de omgevingsvergunning waarmee (buitenplans) kan worden afgeweken van het omgevingsplan. Er is dan voorlopig geen aanpassing van het omgevingsplan nodig. De BOPA moet na vijf jaar worden ingepast in het omgevingsplan, maar in de overgangsperiode naar 1 januari 2032 geldt deze verplichting niet. Toch stelt Boeve dat er ook voordelen zijn om direct met het omgevingsplan aan de slag te gaan. Deze kan globaal worden ingevuld met binnenplanse vergunningplichten. De BOPA is ook niet geschikt voor alle situaties, er zal bijvoorbeeld sprake moeten zijn van een concreet initiatief.
Veel gemeenten zullen dus nog de tijd nemen om toe te werken naar een definitief omgevingsplan, inclusief flexibiliteitsmogelijkheden. “Dan ben je snel vijf tot zes jaar verder voordat we resultaat gaan zien,” aldus een reactie uit het publiek. Ten aanzien van transformatiegebieden moet het in ieder geval mogelijk zijn te kunnen anticiperen wanneer de transformatie anders uitpakt. Onder de Omgevingswet is dat nu pionieren en moeten partijen nog veel gaan leren. Zaak dus om kennis op dit onderwerp uit te blijven wisselen en geleerde lessen op te tekenen.
5 Bekostiging en GO
In de Angelsaksische landen is het al jaren gemeengoed dat baathebbers een deel van de bekostiging op zich nemen om stedelijke infrastructuur te betalen. Promovendus Simon van Zoest groef in het buitenland dieper naar voorbeelden waar deze vorm van bekostiging voor gebiedsontwikkeling als vanzelfsprekendheid van de grond komt. Ook in Nederland staat het vinden van alternatieve bekostigingsbronnen hoog op de politieke agenda, omdat businesscases steeds moeilijker rondkomen. Wat is er nodig om een doorbraak te krijgen? Van Zoest gaat samen met panelleden Arjen Schep (EUR), Eric Martens (Ministerie BZK) en Pieter Dijckmeester (SADC) een discussie hierover niet uit de weg.
Om te beginnen is het al lange tijd bekend dat er bij grote gebieds- of infrastructurele ontwikkelingen sprake is van baathebbers. Denk bijvoorbeeld aan de Spoorzone Delft waar omwonenden eerst tegen een versteend viaduct en voorbij denderende treinen keken, wat inmiddels ruim plaats heeft gemaakt voor een gracht en ruimtelijke inrichting. Dat doet wel wat met de huizenprijzen. Maar denk ook aan baten als concentratie van werkgelegenheid door een snelwegoverkluizing, waar weer andere baathebbers voor te definiëren zijn. Deze 'bestaande baathebbers' dragen daar echter niet aan bij. Dit terwijl de andere kant van de medaille wel bestaat. Zo is er bij devaluatie van vastgoedwaarde de mogelijkheid tot het aangeven van planschade.
Een heikel punt is hoe de private baten kunnen worden geïnternaliseerd in de businesscase. Daarvoor is het nodig een padafhankelijkheid van de gevestigde belangen doorbreken, zoals de vanzelfsprekendheid “de winst van de gestegen vastgoedprijs is voor mij”. Van Zoest ziet een aantal barrières die een doorbraak in de weg staan. Zo is een struikelblok de zogeheten chicken game, wat betekent dat er in eerste aanleg één partij moet zijn die wil toegeven. We hebben nu immers een overheid die altijd betaalt. Hoezo zouden private partijen meebetalen? Wanneer deze drempel is gepasseerd, vormt een tweede belemmering het freerider-probleem: waarom zou jij betalen als je buurman al betaalt?
Des te interessanter zijn de voorbeelden waar bekostiging door baathebbers wél is gelukt. En laten daar, ook in Nederland, voorbeelden van bestaan. Neem de Brainportregio in Eindhoven, waar een private bijdrage aan de bekostiging van stedelijke infrastructuur een no-brainer is wat ASML betreft. Ook werd in de regio de Brainportdeal gesloten, waarmee één-derde van 1,6 miljard euro lokaal wordt opgebracht en daarvan weer één-derde door de private sector.
‘Deelsessie van 'Bekostiging en GO'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
De doorbraak in deze casus vormde het feit de benodigde voorzieningen zowel urgent als schaars waren. Enkel publieke bekostiging was voor AMSL niet voldoende. Omdat bij de Brainportdeal de bekostiging van meerdere bedrijven moet komen, kan daar het freerider-probleem hebben meegespeeld. Een mechanisme om dit tegen te gaan is normatieve druk, waarbij niet bijdragen aan collectieve doelen weliswaar geld bespaart op de korte termijn, maar kan resulteren in een slechte reputatie op de lange termijn. Pieter Dijckmeester (SADC), gebiedsontwikkelaar in de regio Schiphol (bedrijventerreinen), nuanceert in de discussie dat de bereidheid van private partijen om bij te dragen aan maatschappelijke doelen niet onderschat moet worden.
Toch blijkt de aanpak niet makkelijk te kopiëren. Zo is er in de geslaagde voorbeelden sprake van een coöperatieve cultuur en een kleine, homogene groep baathebbers voor wie de baten zeer urgent en gewenst zijn. Zijn deze factoren niet aanwezig, dan is een overweging om als overheid toch meer wettelijke interventiemogelijkheden in te zetten – in plaats van uit te gaan van een vrijwillige bijdrage. Over de afsluitende stelling dat de overheid bijdragen van baathebbers moet kunnen afdwingen is het merendeel van het publiek het eens, bijvoorbeeld door de OZB als instrument hiervoor in te zetten. Immers: baat het niet, dan schaadt het niet. Hoewel, waar trek je dan de grens van wie baathebber is en dus wél of niet meebetaalt? Misschien is een overheid die baathebbers verleidt om bij te dragen meer op zijn plaats. Concluderend is één ding in ieder geval duidelijk: de noodzaak tot het vinden van nieuwe bekostigingsbronnen neemt alleen maar toe.
6 Energie-strategieën en GO
Onder leiding van Maarten Hoorn (opgavemanager bij Platform31) gaan de bezoekers van deze deelsessie in gesprek over hoe de opgave voor de energietransitie (keuzes met betrekking tot opwek, infrastructuur en opslag) goed meegenomen kan worden in de verschillende fasen van de uitwerking van de verstedelijkingsopgave. Ook bespreken ze hoe energie en verstedelijking effectief op elkaar afgestemd kunnen worden – in beleid, strategisch en operationeel – en welke behoeften en uitdagingen daarbij spelen.
Wat is er nodig vanuit de gebiedsontwikkeling richting de energiesector? Met die vraag opent Hoorn de sessie. Want, zo stelt hij, tot een aantal jaar geleden was energie in het vakgebied een vanzelfsprekendheid. Maar dat is inmiddels zowel op de korte als de lange termijn niet meer het geval. Dat brengt voor professionals in het vakgebied een bepaalde factor van onzekerheid mee. “Ingewikkeld, maar we hebben ermee te dealen.”
Die constatering zorgde bij het ministerie van BZK voor onrust. Want ondanks dat de aansluiting op energie geen vanzelfsprekendheid meer is, wil het ministerie dat woningbouw en gebiedsontwikkelingen wel doorgaan. Johan Fuite, projectmanager bij Antea, deed voor BZK onderzoek naar hoe energie een integraal onderdeel kan worden in de verstedelijkingsopgave, welke lessen er uit de praktijk te trekken zijn, wat dat betekent op verschillende schaalniveaus en met welke ingrepen of instrumenten professionals daadwerkelijk ook geholpen zijn.
Een van de belangrijkste conclusies uit het onderzoek, dat nog niet openbaar is, is dat de integraliteit en sturing in de 'strijd' tegen netcongestie nu vaak nog ontbreken. Ja, er zijn veel pilots en er is veel goede wil. Maar heel vaak wordt er nog niet ver genoeg vooruitgekeken. “We zijn nu veel aan het repareren in plannen, maar ga vooral samen sturen en leer van elkaar.” Die focus op samenwerking en integraliteit is ook een duidelijke wens die vanuit het ministerie wordt uitgesproken. “Nu worden maatregelen nog vaak ad hoc per gebied genomen, maar je zou heel graag op een ander schaalniveau keuzes willen maken.”
In de sessie blijkt dat uit casusonderzoek verschillende adviezen ten aanzien van gebiedsontwikkeling naar boven komen. Als je energie een plek geeft in je plan, werk dan ook uit wat dit vraagt van het proces, het ruimtebeslag, de rollen en welke instrumenten nodig zijn. Overweeg daarnaast een 'netbewuste' aanpak in gebiedsontwikkeling. En leg vast wat je verwacht – en van elkaar – in termen van besparing, opslag, opwek en het energienetwerk. Richt de “publiek-private samenwerking van energie” in een gebiedsontwikkeling in, met oog voor sturingsmogelijkheden vanuit grondposities en beschikbare instrumenten en borg deze gezamenlijk met alle betrokken partijen.
‘Deelsessie van 'Energie-strategieën en GO'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
Arjen Zuijderduijn, thematrekker Energiesysteem & Warmte bij NP RES, brengt het perspectief van de netbeheerder in en laat zien hoe groot het probleem daadwerkelijk is en welke misvattingen er bestaan. Uit onderzoek blijkt dat 1,5 miljoen huishoudens richting 2030 last krijgen van onderspanning, overspanning en/of netcongestie. “En dat is alleen de bestaande bouw, de nieuwbouw vonden de onderzoekers te lastig om in te schatten. Dus laten we het alsjeblieft een crisis noemen.”
De overeenkomsten tussen de wensen van het ministerie, de conclusies van het onderzoek én de opmerkingen vanuit het publiek zijn opvallend. Ambities genoeg om de problematiek op te lossen, maar het lukt de verschillende partijen niet om die ambities op de juiste manier te ordenen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is dat de problemen rondom menskracht het extra lastig maken de uitvoeringskracht te realiseren.
Ook wat betreft de mogelijke oplossingsrichting is er veel overeenstemming tijdens de sessie. Ga vooral samen met de netbeheerders het beleid vormgeven, trek die partij het vakgebied van gebiedsontwikkeling in. Zo kunnen de netbeheerders partner aan de voorkant worden en niet reactief, maar vooral proactief handelen. Dat is een cruciale stap, zeker gezien het beeld dat vanuit de zaal wordt geschetst en een rode draad vormt tijdens de sessie: “Het zijn nu nog twee gescheiden werelden, die van energie en ruimtelijke ordening.”
7 Klimaatadaptatie & GO
Klimaatdaptatie staat hoog op de maatschappelijke, wetenschappelijke en ruimtelijke agenda. Dat wordt bevestigd tijdens de sessie Klimaatadaptatie en Gebiedsontwikkeling. Ellen van Bueren (TU Delft) leidt de sessie in met een overzicht van de activiteiten die het Red&Blue-programma ontplooit. Ze benadrukt de trans-disciplinaire benadering van het platform waarin zowel wetenschappers als maatschappelijke partners samenwerken om complexe problemen rondom klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving aan te pakken. “Kennis moet komen van wetenschappers én mensen die dagelijks beslissingen rondom klimaatadaptatie maken. Samen moeten we problemen analyseren en werkbare strategieën ontwikkelen. Waarbij we niet op zoek zijn naar één silver bullet, maar naar heel veel silver bullets tegelijkertijd.”
Uit Dordrecht komt een interessante casestudy hoe verstrekkend de gevolgen kunnen zijn voor een ruimtelijk ontwerp als klimaatadaptatie tot de uiterste consequentie wordt doorgedacht. Op het Maasterras ontwikkelt Dordrecht plannen om een “schuillocatie” te ontwikkelen, waar de wijde omgeving naartoe kan vluchten bij overstromingen. Hierbij wordt slim gebruik gemaakt van bestaande landschappelijke en infrastructurele elementen rondom dit hoger gelegen gedeelte van de stad. Zo vormen dijken bij hoogwater een veilige route naar het gebied toe, ligt het naast een belangrijke brug en kunnen noodgoederen over water worden aangevoerd naar kades in het gebied. Het Maasterras heeft de potentie in geval van nood een coördinatiecentrum te worden, zo legt Berry Gersonius uit, die als adviseur bij het project betrokken is. “Door een onderzoeksproject parallel aan het ontwerpen van een masterplan te laten lopen, hebben we de potentie van het gebied optimaal kunnen verkennen.”
Stan van den Berg laat vanuit de Metropoolregio Amsterdam zijn licht schijnen op financiële aspecten van klimaatadaptatie. Want het kostenplaatje staat de implementatie van ambitieuze plannen vaak in de weg. Daarom stelt hij voor – zeker als het op klimaatadaptatie aankomt – niet blind te staren op de kostenkant, maar ook de batenkant mee te nemen in besluitvorming. Uit onderzoek van de Metropoolregio komt naar voren dat het klimaatbestendig maken van de regio ruim 12 miljard euro kost. Maar daar staan potentieel 11 miljard euro aan opbrengsten tegenover: onder meer uit vermeden schades, gezondheidsvoordelen en waardestijgingen van vastgoed. Met verschillende overheden wordt gesproken over manieren om deze baten te kapitaliseren.
‘Deelsessie van 'Klimaatadaptatie & GO'’ door Sander van Wettum (bron: SKG)
De gemeente Alphen aan de Rijn zet in op intensieve samenwerking met marktpartijen om klimaatadaptief bouwen mogelijk te maken. In de Gnephoek, een laaggelegen veengebied met historische watergangen en een waterplas, wil de gemeente 5.500 woningen bouwen. Dit waren er in eerste instantie 10.000 – over het te bouwen aantal huizen kwamen de gemeente en de provincie Zuid-Holland tegenover elkaar te staan. De bodem, het watersysteem en de biodiversiteit in het gebied zijn in de planvorming centraal gezet. Overeenstemming over de blauw-groene aspecten was uiteindelijk ook de sleutel om overeenstemming met de provincie te bereiken.
“We hebben de kritiek van de provincie niet als bedreiging gezien, maar als kans om het plan beter te maken,” legt gemeentelijk projectleider Peter Klompen uit. De druk die op het project kwam te staan, bleek naar marktpartijen toe een prima onderhandelingspositie voor de gemeente. “We konden zeggen: we hebben een aangepast project, of we hebben géén project,” aldus Klompen. “We hebben samen met marktpartijen een overlegstructuur gevonden om een coherente gebiedsontwikkeling voor elkaar te krijgen die zichzelf financiert. Voor de gemeente is het ontwikkelen van de infrastructuur om het gebied te ontsluiten vrijwel de enige kostenpost.”
Lees hier alles over het plenaire gedeelte van het jaarcongres.
Cover: ‘SKG Jaarcongres 2024’ door Sander van Wettum (bron: SKG)