Onderzoek Sociale duurzaamheid is niet puur kwantitatief te meten. Het beoordelen of een gebiedsontwikkeling in sociaal opzicht is geslaagd, hangt af van je normatieve positie en de waarden die je centraal stelt. De vraag is vervolgens hoe die hebben bijgedragen aan het welzijn van de inwoners van het gebied.
Céline Janssen doet binnen de praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling sinds 2019 promotieonderzoek naar ‘Sociale duurzaamheid implementeren in gebiedsontwikkeling’. Voor Gebiedsontwikkeling.nu houdt zij een blog bij over haar vorderingen, dilemma’s, vragen en inzichten.
Hoe belangrijk sociale functies in gebieden zijn, merken we in crisistijden als deze. Het gebruik maken van een park; het zien van mensen op werk, school of straat; het kletsen met de buurvrouw een paar huizen verderop – deze functies missen we, nu het sociale leven zich in huis of digitaal moet afspelen.
Desondanks blijft het moeilijk in gebiedsontwikkelingsprojecten om investeringen in ‘sociale duurzaamheid’ te verantwoorden en de toegevoegde maatschappelijke waarde uit te drukken. Hoe kunnen investeerders voorafgaand aan projecten bijvoorbeeld weten wat sociale investeringen in een gebied gaan opleveren? Hoe wordt bij de oplevering van een project bepaald of de sociale duurzaamheid in een gebied geslaagd is? Voor wie moet de sociale duurzaamheid in gebieden bijvoorbeeld geslaagd zijn?
Meer dan operationaliseren
In een literatuurstudie naar sociale duurzaamheid in stedelijke gebieden vond ik meer dan voldoende instrumenten, frameworks en checklijsten die de sociale duurzaamheid, of de leefbaarheid, in gebieden meten. Als indicatoren worden dan meestal fysieke indicatoren gebruikt, zoals aanwezigheid van scholen, werkgelegenheid, betaalbare huisvesting, bibliotheken, parken, voorzieningen voor mensen met een fysiek beperking, maar ook sociale indicatoren, zoals de sociale cohesie tussen bewoners of gevoelens van veiligheid, identiteit en ‘belonging’ en procedurele indicatoren, zoals de mate van inspraak, invloed en participatie bij de ontwikkeling van het gebied. Voldoende materiaal om sociale duurzaamheid in gebieden aan te tonen, zou je denken.
Toch komt er meer kijken bij het bepalen van de sociale duurzaamheid in gebieden. Hoe oordeel je bijvoorbeeld over een gebied dat op de ene indicator een 5 scoort en op de andere een 10? Of over een gebied dat allemaal 7’tjes scoort? Welk gebied is dan meer ‘geslaagd’ dan de ander?
De fundamentelere vraag achter dit dilemma is: wat is het doel van sociale duurzaamheid? Deze vraag maakt sociale duurzaamheid een ander vraagstuk dan technische vraagstukken. Waar opgaven zoals de energietransitie en klimaatadaptatie vaker een gelijkgestemd doel hebben, namelijk de natuurlijke grondstoffen op voorraad houden zodat de toekomstige generaties op deze planeet kunnen blijven leven, is bij sociale duurzaamheid het doel op zich nog het discussiepunt. Streven we met sociale duurzaamheid een inclusieve samenleving na waarin we voorzieningen gelijk verdelen onder alle groepen, minderheden niet uitgesloten? Of streven we een samenleving na waar we sociale investeringen zoveel mogelijk via democratische processen bepalen? Of een samenleving waarin zoveel mogelijk vrijheid voor inwoners wordt nagestreefd, waar in basisvoorzieningen wordt geïnvesteerd maar waar inwoners zelf verantwoordelijk zijn voor de creatie van sociale structuren in wijken?
Van visie naar uitvoering
Deze vragen gaan over waarden zoals leefkwaliteit, rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, diversiteit en democratie. Steeds vaker worden discussies hierover in gebiedsontwikkelingsprojecten gevoerd. Ook zijn steeds meer gebiedsvisies uitgesproken over welke sociale doelstellingen de ontwikkeling nastreeft. Toch is dit pas een eerste stap naar sociaal duurzame gebieden. “Om moe van te worden”, liet ik me door een projectleider van een gebiedsontwikkelingsproject vertellen. “We kunnen wel oneindig doorpraten over wat de theoretische visie is, en het daarover eens zijn, maar wanneer we overgaan naar de uitwerkingsfase, wanneer de gronden verkocht zijn en we het gebied gaan inrichten, worden de visies en rollen van partijen opeens heel verwarrend.”
Want tijdens de uitwerking worden allerlei knopen doorgehakt: wordt die lege ruimte in het plot ingezet voor een publiek park of voor een sportcentrum? Maken we ruimte voor meer betaalbare woningen of zetten we in op het hogere segment waardoor de stad geld overhoudt voor investeringen in andere wijken? Hoewel dit soort operationele beslissingen altijd samenhangen met het fundamentelere doel dat je met de sociale investeringen wilt bereiken, wordt dit lang niet altijd expliciet gemaakt. Eerder schreef ik over de vele mogelijke interpretaties van inclusieve stad die voorbijkomen. Deze diversiteit is niet zozeer een probleem, maar een eigenschap van gebiedsontwikkeling: elk gebied is uniek en elk project is uniek, dus elke uitkomst is anders. Wat wel een probleem is, is wanneer we de uitkomsten van een project niet meer kunnen verantwoorden aan de hand van hoe het project is verlopen.
Kwalitatieve meetbenadering
Terug naar de vraag hoe de toegevoegde sociale waarde gemeten wordt in gebiedsontwikkeling. Om sociale duurzaamheid in een gebied als ‘eindresultaat’ te kunnen beoordelen, is het nodig te begrijpen hoe het ontwikkelingsproces is verlopen en welke fundamentele waarden centraal zijn gesteld. Deze hangen namelijk nauw samen met de manier waarop sociale duurzaamheid vorm krijgt in gebieden. Om te zeggen of sociale duurzaamheid in een gebied ‘geslaagd’ is of niet, hangt af van de normatieve positie die men tijdens het project inneemt. Om de mate van sociale duurzaamheid in een gebiedsontwikkeling vast te stellen, zal een gebied ingedoken moeten worden en op een kwalitatieve manier gekeken moeten worden hoe het proces is verlopen, welke waarden centraal stonden en hoe dit bij heeft gedragen aan het welzijn van de inwoners van het gebied. Op een kwantitatieve manier een checklist met indicatoren afvinken, is niet voldoende.
Cover: ‘Onderzoeksblog Cover’ (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)