Verslag Hoe komen we tot een duurzame stedelijke ontwikkeling, die goed is voor mens en milieu en ook nog geld oplevert? Die vraag stond centraal tijdens het congres De Duurzame Stad, 14 april jl. in Amersfoort. Oud-minister Jacqueline Cramer pleitte voor het stimuleren van bottom-up initiatieven. Friso de Zeeuw gaf een toelichting op de recent verschenen publicatie ‘Duurzame gebiedsontwikkeling, doe de tienkamp’, van de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft en H2Ruimte. Hij stelde dat we bij duurzame stedelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit meer centraal moeten stellen. “Staar je niet blind op het energiezuinig maken van gebouwen.”
Friso de Zeeuw tijdens congres De Duurzame Stad
Bundeling van krachten, van woning naar wijk en power to the people: het zijn volgens Jacqueline Cramer, tegenwoordig hoogleraar Duurzaam Innoveren aan de Universiteit Utrecht, de drie voorwaarden om duurzame steden te realiseren. Ze lichtte toe: “Initiatieven zijn nog te versnipperd, integraliteit is belangrijk. Op woningniveau hebben we veel bereikt wat betreft verduurzaming. Nu moeten we de slag maken naar het schaalniveau van de wijk door kringlopen van water, grond en energie te sluiten. Warmte-koudeopslag bijvoorbeeld levert een hoger rendement op als je dit collectief doet.” Verder wees ze erop dat duurzaamheid een sterk geprofessionaliseerd thema is. “Wetenschappers en het bedrijfsleven zijn er volop mee bezig. Maar duurzaamheid moet ook in de harten van mensen komen. Geef ze eigen verantwoordelijkheid. Laat ze klimaatstraatfeesten organiseren en lokale energiebedrijven oprichten waarin bewoners aandelen krijgen. Dat heeft een bindende functie.” De Zeeuw onderschreef de eerste twee items van Cramer, ‘’minder verkokering’’ en ‘’van woning naar gebied’’. Op het derde punt poneerde hij de stelling dat duurzaamheidexperts niet de brede groep van de mensen weet aan te spreken, maar slechts de 20% die toch al betrokken is. De voorbeelden van Cramer vormden daarvan naar zijn idee een goede illustratie.
Koppeling ruimtelijke ordening-economie-mobiliteit
Volgens Ton Venhoeven, architect/directeur van VenhoevenCS en Rijksadviseur voor de Infrastructuur, focussen bestuurders bij duurzame stedelijke ontwikkeling te veel op de fysiek-ruimtelijke aspecten, terwijl het zou moeten gaan over de koppeling tussen ruimtelijke ordening, economie en mobiliteit. “Willen we de Nederlandse economie laten concurreren met andere landen dan moeten we niet meer over afzonderlijke steden en hun bereikbaarheid praten, maar onze steden als één daily urban network zien. Dat lukt niet alleen met autowegen. Het vraagt ook om een fijnmazig ov-netwerk. Maar veel mensen hebben geen keuze. Dertig procent van de bestemmingen is niet met het openbaar vervoer bereikbaar.” Friso de Zeeuw, Praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft: “In stedelijke gebieden kan een dicht vertakt ov-netwerk op veel draagvlak rekenen. Maar het kent wel zijn grenzen. Veel mensen blijven de auto prefereren, zeker in dunner bevolkte gebieden. Bovendien hebben bewoners van hoogstedelijke gebieden met een zeer grote dichtheid vaak een tweede woning in een landelijk gebied, waarvoor ze toch de auto pakken.”
Doe de tienkamp: ook bij duurzame stedelijke ontwikkeling
De Zeeuw ging die ochtend dieper in op de recent verschenen publicatie ‘Duurzame gebiedsontwikkeling: doe de tienkamp!’ van de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling TU Delft en H2Ruimte. Daarin wordt duidelijk dat duurzaamheid lange tijd vooral is aangevlogen vanuit een technische invalshoek, met veel nadruk op het zo energiezuinig mogelijk maken van gebouwen. Tegenover het willen scoren op één discipline plaatst de publicatie de metafoor van de tienkamp. Om de tienkamp te kunnen winnen moet je goed zijn op alle onderdelen. De heroïek van de tienkamp overstijgt elk specialisme. Besteed je te veel aandacht aan het ene onderdeel, dan gaat dat ten koste van iets anders. De Zeeuw: “Bij duurzame stedelijke ontwikkeling is het niet anders: de kunst is goed te scoren op people, planet en profit, en deze te combineren met de kenmerken van het begrip ruimtelijke kwaliteit: gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.” Een kunst die volgens De Zeeuw begint met het benoemen van het brede repertoire waarop duurzaamheid betrekking heeft. “Staar je niet blind op het energiezuinig maken van gebouwen, maar kijk ook naar aspecten als water en klimaatadaptatie, cultuurhistorie, transformatie van bestaande bebouwing, natuur, landschap en mobiliteit.” Daarna is het belangrijk prioriteiten te kiezen die logisch passen bij het gebied en de opgave. De Zeeuw: “Excelleer daarin en doe de tienkamp.” Volgens hem hoeven we niet op elk onderdeel een tien te halen, en mag er, best een ‘vijfje’ tussen zitten, zelfs voor mobiliteit.
Verzilver de toekomstwaarde nu
De publicatie 'Doe de tienkamp' stelt dat elke gebiedsontwikkeling anders en uniek is, maar dat er vier algemene principes zijn die een kompas vormen bij duurzame gebiedsontwikkeling. Alle zijn ze gebaseerd op de kunst van het verbinden: fuseer belangen, creëer identiteit, koppel droom en realiteit en verzilver de toekomstwaarde. Tijdens een van de masterclasses in het middagdeel werd dieper ingegaan op dat laatste principe, onder begeleiding van Henk Puylaert mede-auteur van de publicatie en Martine de Vaan, werkzaam bij het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB). “Gebiedsontwikkeling is gericht op financiële en maatschappelijke waardecreatie voor de langere termijn. Maar de kosten gaan in gebiedsontwikkeling ver voor de baat uit”, vertelde Puylaert. “Baten in de toekomst vragen daarom om een vertaling naar kosten, opbrengsten en risico-inschattingen in het heden. In het hier en nu valt immers de beslissing of en hoe een duurzame gebiedsontwikkeling kan starten. Haalbaarheid en betaalbaarheid zijn daarbij doorslaggevend.”
MKBA-arena
Het economisch adviesbureau LPBL ontwikkelde in opdracht van het RVOB een methode om belangen vroeg in het proces te verbinden met een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA); de MKBA-arena. Met als inzet: wie profiteert, betaalt ook mee. De Vaan: “De MKBA-arena is een workshop met projectleden en/of andere stakeholders waarin je de relaties tussen investeringen, maatregelen en effecten samen uitdenkt en visualiseert.” Dat gebeurt, vertelde ze, in vijf stappen: 1.beschrijven van het probleem en doelstelling van het project. 2. inventariseren van mogelijke maatregelen en aangeven wat er gebeurt als je niets doet, 3. benoemen van de investeerders in het project, 4. inventariseren van (on)bedoelde effecten van de maatregelen en 5. benoemen van de partijen die baat of juist last hebben van de effecten. In de masterclass werd concreet met de MKBA-arena geoefend. Eén groepje deelnemers nam De Isselt onder de loep, een verouderd bedrijventerrein tegen het centrum van Amersfoort, dat nauwelijks een relatie heeft met de omgeving. Onderzocht werd hoe je van De Isselt weer een hoogwaardig gebied kunt maken. Een van de inzichten was dat uitplaatsing van bedrijven in ruil voor bijvoorbeeld natuurontwikkeling niet zonder meer tot een verbetering leidt. “Het is maar de vraag waar het uitgeplaatste bedrijf een nieuw onderkomen krijgt en of het daar dan geen waardevol natuurgebied aantast”, zei een deelnemer. De groep vond de zorgverzekeraar een logische investeerder in de herontwikkeling. Door van het gebied een gezonde leefomgeving te maken, met bijvoorbeeld minder verkeer en industrie, blijven de bewoners en gebruikers gezond. En hoeft de zorgverzekeraar minder premie uit te keren. Kanttekening is dat naast het ontbreken van expertise bij zorgverzekeraars er zelden sprake is van een één op één relatie is tussen verzekeraar en gebruikers op gebiedsniveau. Hierdoor is de kans dat een zorgverzekeraar op deze manier premiegelden risicodragend investeert klein. Corporaties komen nu net terug van dit soort avonturen.
Cover: ‘duurzaamheid’