Recensie Het gelijknamige Jaarboek steekt elk jaar de thermometer in de edele vakken landschapsarchitectuur en stedenbouw. Recensent Jaap Modder werkte de laatste editie door en constateert dat de landschappers flink de overhand hebben gekregen, zelfs in stedelijk gebied.
Ik lees een recent artikel in een landelijke krant over ‘De Rotterdam’ op de Kop van Zuid, het grootste gebouw van Nederland meen ik. Architect Rem Koolhaas zag bij de presentatie van zijn schepping ‘de verticale stad’ ontstaan. Deze beeldbepalende kolos staat er al even maar anno 2024 is weinig over van dat visioen. Het staat niet leeg, zo erg is het niet. Er is gewoon geen sprake van enige stedelijke dynamiek in en rond dit gebouw. De Rotterdam is in gebruik als kantoor, als hotel en er wordt ook gewoond. Maar die functies zijn fysiek streng gescheiden. Het was dus wel enigszins voorspelbaar dat dit geen bruisende metropolitane atmosfeer zou gaan opleveren. Het niet slagen van ongetwijfeld goede bedoelingen is natuurlijk niet uniek in de wereld van architectuur, stedenbouw en gebiedsontwikkeling. Maar misschien had de architect niet meteen zijn biezen moeten pakken na de oplevering.
Verslonzing
Het stationseiland aan de stadskant van Amsterdam CS staat voor een prestigieuze gebieds(her)ontwikkeling, de entree van de stad. Daar kwam onder eer een prachtige ondergrondse fietsenstalling. In het ‘Jaarboek Landschapsarchitectuur en stedenbouw in Nederland 2023’ wordt flink de loftrompet over dit project geblazen. Terecht, want het is niet de eerste de beste gebiedsontwikkeling op deze schaal en op deze plek. Opvallend is wel dat er vrij kort na de oplevering al een zekere verslonzing plaatsvindt. De rolpaden van en naar de fietsenstalling doen het vaker niet dan wel. Gevolg is een provisorische afsluiting die er niet uitziet: een stevige workout voor de uitgaande fietsers en een slipperig pad naar beneden. Er is veel meer mis maar dit voorbeeld zegt al voldoende. De reden van het ongemak op de rolpaden is dat de hoofdstedelijke welstand een overkapping boven de entree van de fietsenstalling verbood. Tja, dan krijg je dit. Misschien had het geholpen als de ontwerpers iets verder vooruit hadden gekeken.
Het zijn twee voorbeelden van, wat mij betreft, gebiedsontwikkeling (een heel groot gebouw met uiteenlopende functies is ook een gebied) die laten zien dat de dingen niet af zijn bij oplevering. Ontwerpers en gebiedsontwikkelaars moeten verder kijken in de tijd. Of beter nog: mee blijven kijken in de tijd. Een langere tijdlijn, in ieder geval in het ontwerp, tref je (bijna per definitie) vaker aan bij landschapsarchitecten dan bij stedenbouwers. Ik heb het vermoeden dat verder kijken (bij het ontwerp) en verder blijven kijken ook past bij de canon van gebiedsontwikkeling.
Maar behalve het element tijd is er meer dat het vakgebied relevanter kan maken en dat is context. Dat zie je ook terug in dit Jaarboek, meer daarover zo meteen. De ontwerpende discipline zou met het ontwerp in de hand meer positie moeten innemen in het maatschappelijke en politieke debat en daarmee uitstijgen boven het eigen vakgebied. Anders gezegd, leg je werk op bestuurlijke tafels en loop niet meteen weg. Ga in dialoog met opdrachtgevers!
Dit pleidooi sluit aan bij wat ik in een recente podcast van De Architect hoorde van stedenbouwer en lid van het College van Rijksadviseurs, Wouter Veldhuis. Het ging over Amersfoort. Daar is het stedenbouwkundig inmiddels best voor elkaar maar de ‘mentale verstedelijking’ loopt nog een beetje achter. Breng het culturele aanbod op zijn minst op het niveau van een stad als Utrecht, zegt Veldhuis.
Meer dan mooie schets
Ander voorbeeld. Als het gemeentebestuur van Amsterdam in het Westelijk Havengebied een kunstmestfabriek een krankzinnige financiële bedrage verstrekt om te verplaatsen, neem dan een positie in als stedenbouwer en ga de discussie aan over de vraag of dit een goede lange termijn oplossing is. Stedenbouw is meer dan een mooie schets voor de toekomst van het gebied. Misschien is stedenbouw met de toevoeging n uiteindelijk toch een betere benaming van het vak dan stedebouw (de oude benaming).
De factor tijd en de factor context, positie innemen rond je ontwerp: het zouden weleens de issues kunnen worden voor het debat dat de vereniging van stedenbouwers BNSP wil voeren over de stand van hun vak. Ze doen dat mede in reactie op het Jaarboek waarin ze naar eigen zeggen tekort worden gedaan. Mogelijk heeft dit vakgebied dat ook een beetje aan zichzelf te wijten. De selectiecommissie vermeldt dat er uit deze kring weinig inzendingen op tafel kwamen.
‘Eiland van Brienenoord’ door Frans Blok (bron: Shutterstock)
Enfin. Laten we naar de 21 geselecteerde inzendingen voor dit jaarboek kijken. Dat waren er aanvankelijk 128, na een eerste schifting 35 en uiteindelijk 21. En zeker niet de alleen de usual suspects, de projecten voor stad en land maar daarnaast ook bijdragen over ontwerpend onderzoek en verrassende wendingen in de interpretatie van de opgave. Zo spande het bureau van de al genoemde Wouter Veldhuis, MUST, een fictieve rechtszaak aan waarin een verzoek tot uitstel werd gedaan voor de bouw van een windpark in Noordzee omdat het leven in de Noordzee tot dusverre geen stem heeft en die wel zou moeten krijgen. Context ja. De winnaars van de EO Wijers prijsvraag worden in een interview ondervraagd over hun drijfveren voor het ‘aardkundig fundamentalisme’ dat zij projecteerde op de Achterhoek. Ontwerpend onderzoek dat verder kijkt in de tijd, ook dat komen we tegen in de Jaarboek. Het bureau H+N+S onderzocht hoe ‘bodem en water sturend in de ruimtelijke ontwikkeling’ uitpakt voor de Utrechtse Heuvelrug en de Gooi- en Vechtstreek.
Stand van het vak
Inderdaad: we zien de prominente aanwezigheid van de landschapsarchitecten, ook in de stedelijke projecten valt op. Het lijkt er soms op dat de landschapsarchitectuur de stedenbouw heeft overgenomen. Het Jaarboek 2023 doet ondertussen wat een jaarboek zou moeten doen, de stand van het vak tonen aan de hand van de prestaties. Maar het doet meer dan dat – en terecht: het stelt nieuwe thema’s aan de orde. De ontwerpende discipline die verder zou moeten kijken en haar werk met meer zelfbewustzijn een plaats zou moeten geven in het maatschappelijke en politiek debat.
De selectiecommissie toont een mooie dwarsdoorsnede van de stand van het vakgebied en kraakt daarbij harde noten over de rol van met name de ontwerpers in de stedelijke gebiedsontwikkeling. De oogst aan projecten is niet alleen mager, wat er te zien valt is ook teleurstellend. Het valt te betwijfelen of veel projecten de tand des tijds wel kunnen doorstaan, zo wordt gesteld. De factor tijd ja.
‘Nieuwbouw De Kunstwerf’ door Andre Hosper (bron: Wikipedia Commons) onder CC BY-SA 4.0, uitsnede van origineel
Twee citaten: “De commissie vindt dat ontwerpers niet de indruk moeten wekken dat ze door abstracte kaarten complexe vraagstukken onder controle hebben.” En: “…het gevaar van infantilisering ligt op de loer, omdat ze te schematisch aandoen met icoontjes, symbooltjes en comic-achtige tekeningen.”
Hier wordt de kat op niet mis te verstane wijze de bel aan gebonden. Maar niet alleen om deze reden mag dit jaarboek vooraan staan op de boekenplank van elke ontwerper en gebiedsontwikkelaar. Deze editie geeft een goed gedocumenteerd overzicht van projecten die er momenteel toe doen en het laat tevens zien welke wegen het vakgebied, in casu de stedenbouw, zou moeten inslaan om relevanter te zijn in de wereld van planning en ontwerp.
Het Jaarboek Landschapsarchitectuur en stedenbouw in Nederland 2023 verscheen bij Uitgeverij Blauwdruk.
Cover: ‘Utrecht’ door Tatyana Mut (bron: Shutterstock)