Recensie Volgens Geoffrey West neemt de infrastructuur in een stad minder dan evenredig toe met het aantal inwoners. Sociaal-economische factoren daarentegen nemen meer dan evenredig toe. De auteur bekijkt steden op een andere manier dan gebruikelijk, namelijk vanuit natuurkundige schaalwetten. Is deze interessante, nieuwe benadering ook toepasbaar voor stedelijke ontwikkeling in Nederland?
Boekreview “ Schaal” van Geoffrey West: “De universele wetten van groei, innovatie, duurzaamheid en levenstempo van organismen, steden, economieën en bedrijven”.
Schaalverhoudingen beschrijven op een kwantitatieve manier hoe bijna iedere meetbare eigenschap van dieren, planten, ecosystemen, steden en bedrijven evenredig is met hun grootte. Die evenredigheid is bijna nooit lineair; bijvoorbeeld het BNP verandert doorgaans supralineair, dat wil zeggen met toenemende schaalvoordelen. Een ander voorbeeld van een niet-lineaire toename maar dan omgekeerd; een dier dat twee keer zo groot is als een ander dier, heeft slechts 75% meer voedsel en energie nodig en geen 100% meer. Hoe groter het systeem, hoe minder per capita nodig. Dit is sublineaire evenredigheid, die we zien bij stedelijke infrastructuur. Uit onderzoek van de auteur blijkt dat infrastructuur van een stad als functie van het inwonertal (zoals lengte van wegen, elektriciteitskabels, rioleringspijpen en het aantal benzinestations) dezelfde schaalverhoudingen kent over de hele wereld. Die infrastructuur schaalt met een factor van 0,85. Datzelfde verschil van 0,15 zien we terug bij sociaal-economische factoren (zoals lonen, welvaart, patenten, aidsgevallen, misdaad en onderwijsinstellingen) die ook evenredig toenemen met het inwoneraantal, maar dan met een factor 1,15.
Een stad met 1 miljoen inwoners heeft dus 15% minder materiele infrastructuur nodig dan twee steden van elk 500.000 inwoners. Dat leidt tot een aanzienlijke besparing in materiaal en energieverbruik, met vermindering van de productie van emissies en vervuiling. Hoe groter de stad, des te ‘groener’ en hoe kleiner de CO2 voetafdruk per inwoner. Voor de sociaal-economische effecten geldt het schaaleffect zowel voor de positieve indicatoren (zoals lonen, welvaart en innovatie) maar ook voor de negatieve zoals criminaliteit, luchtvervuiling en ziekte (“the good, the bad and the ugly”).
De geconstateerde schaalwetten doen zich voor tussen steden binnen hetzelfde nationale stedelijke systeem (dat wil zeggen hetzelfde land). Niet alle eigenschappen van steden schalen echter niet-lineair; het aantal banen en woningen bijvoorbeeld neemt wel lineair toe met de omvang van de stad.
Interessant is dat in dit boek de relatie wordt gelegd tussen infrastructuur met sociaal-economische dynamiek. Daarbij schetst de auteur dat het uitbreiden van de stad het aantal en de snelheid van interacties tussen inwoners vergroot, wat – volgens hem – leidt tot een systematische toename van het levenstempo. Steden ziet hij als tijdmachines die de tijd versnellen.
Kortom, wat mij betreft zeker lezenswaardig (hoewel wel een pil van zo’n 500 pagina’s) voor liefhebbers van stedelijke ontwikkeling. Kanttekeningen zijn er natuurlijk ook bij te maken; zo is maar de vraag hoe en op basis waarvan steden worden gedefinieerd. Hebben we het bijvoorbeeld over Amsterdam binnen de ring, de gemeente, of de grootstedelijke agglomeratie of het regionale samenwerkingsverband? Maar desalniettemin de moeite waard om eens op niveau van ons landje verder uit te diepen. Wellicht ergens een promotie-onderwerp?
Dit is een recensie over het boek 'Schaal' van Geoffrey West (2017, eerste druk, ISBN 978 9000 3213 84).
Cover: ‘Mensen schaal’