Nieuws Een essay in opdracht van het College van Rijksadviseurs
Mogelijkheden en beperkingen van de Omgevingswet voor lokaal en provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid
Inleiding
De Omgevingswet krijgt gestalte. Het concept van de wet ligt voor advies bij de Raad van State en zal daarna (naar verwachting begin 2014) aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Ondertussen wordt de uitvoeringsregelgeving aangepast, de huidige 117 AMvB’s en 120 ministeriële regelingen in het fysieke domein worden teruggebracht tot drie of hooguit vijf AMvB’s. Ook deze moeten nog door de Tweede Kamer worden behandeld. Pas als de Invoeringswet van de Omgevingswet in de Tweede Kamer ligt, zal duidelijk zijn wanneer de Omgevingswet in werking treedt.
Het College van Rijksadviseurs (CRA) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu geadviseerd om de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkeling expliciet als zorgplicht van de overheid te benoemen. Onafhankelijke oordeelsvorming is daarbij onmisbaar en zou een wettelijke basis moeten krijgen, aldus het CRA. In het verlengde van dit advies heeft het CRA de provinciaal bouwmeesters, stadsarchitecten en stadsbouwmeesters uitgenodigd voor gedachtewisseling over de manier waarop zij het ruimtelijk kwaliteitsbeleid onder de Omgevingswet willen en kunnen oppakken.
Ter voorbereiding van die discussie is mij gevraagd om te verkennen wat de Omgevingswet in petto heeft voor het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Ik baseer me daarbij op de vele gesprekken die ik de afgelopen maanden had in het kader van Mooiwaarts, Ruimtelijke Kwaliteitsteams in Nederland en Atelier ZZ en onderzoek dat ik deed voor mijn boek Omgevingskwaliteit en Ruimte.
Vragen
De deelnemers aan de discussiebijeenkomst hebben van te voren de gelegenheid gehad om vragen en knelpunten op te sturen. Een groot deel daarvan heb ik in deze notitie verwerkt.
De vraag die als een rode draad door dit verhaal loopt werd gesteld door Wytze Patijn, stadsbouwmeester van Delft: Hoe krijg je "stadsschoon" structureel op de politiekbestuurlijke agenda? En de volgende vraag is: hoe werk je dat uit? Abe Veenstra, Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PAZH) van de Provincie Zuid-Holland: De provincie heeft de ambitie om de stap te maken naar sturen op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Alleen worstelt men erg met de 'hoe' vraag: welke instrumenten zet je daarvoor in, hoe bouw je enerzijds voldoende waarborgen in, maar zorg je tegelijkertijd dat er voldoende speelruimte wordt geboden.
De constellatie waarin dit moet gebeuren, wordt pijnlijk duidelijk uit de verzuchting – of noodkreet - van Frans Tolsma en Tonny Douma, projectleiders van de Gemeente Sudwest Fryslân (SWF): Binnen de gemeente (69 kernen, ongeveer 80.000 inwoners en zo’n 80.000 ha groot) is momenteel slechts een bezetting van 2 fte m.b.t. ruimtelijke kwaliteit. SWF heeft geen stedenbouwkundige afdeling. Binnenkort worden er nog meer kernen/grondgebied toegevoegd aan SWF. (…) We zouden graag van gedachten willen wisselen over de vraag wat de minimale bezetting van een volwaardig en deskundig team zou moeten zijn. Een team dat voldoende ruimtelijke kwaliteit kan waarborgen in een gemeente van een dergelijke omvang als SWF. We willen ons college zo goed mogelijk informeren over de noodzaak van een dergelijk team.
De Omgevingswet zal het gereedschap gaan bieden – en hopelijk wordt dat adequaat en eigentijds. Maar bovenstaande vragen maken duidelijk dat de schoonheid van stad en landschap niet altijd prioriteit heeft. Ruimtelijk kwaliteitsbeleid vraagt dus niet alleen vakkundig gebruik van gereedschap, maar ook een gevoel van urgentie en veel verleidingskunst.
Cover: ‘2013.11.14_Urgentie_400’