Verslag Bij de onlangs gehouden jaarlijkse Academie-lezing van het Planbureau voor de Leefomgeving keek architectuurhistorica Michelle Provoost terug en vooruit. Zowel de groeikernen als de Vinex-locaties zijn in 10 jaar tijd grootschalig uit de grond gestampt: doen we dat kunstje nog een keer over bij de Novex-gebieden? Of wordt er uit een ander vaatje getapt, met meer oog voor aanpasbaarheid en de langere termijn?
Bij de start van de lezing maakte Provoost met een persoonlijke noot inzichtelijk wat de woningnood momenteel betekent voor de jonge generatie. Haar volwassen zoon is weer bij haar ingetrokken omdat hij geen betaalbare woning in Rotterdam kan vinden. Zelfs met twee inkomens is een koopwoning (die in 010 inmiddels gemiddeld 383.000 euro kost) niet te financieren. Het tekent volgens Provoost de enorme mismatch tussen vraag en aanbod. Het is een ontwikkeling die we in meerdere landen om ons heen zien, zoals in Engeland waar Labour, de winnaar van de recente parlementsverkiezingen, een hele serie new towns wil bouwen – en daarbij bestaande new towns wil renoveren en verdichten. Een herkenbare operatie voor de professionals die in Nederland met de aanpak van de naoorlogse wijken bezig zijn.
Moedige stap
De groeikernen markeerden het einde van de wederopbouwperiode en ze worden al de nodige tijd door Provoost en haar onderzoekers van het International New Town Institute bestudeerd. Het begon allemaal met het uitbrengen van de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in 1966: “Als je erop terugkijkt was dat een behoorlijke moedige en grootschalige stap. Met een enorm pakket van bouw en infrastructuur dat werd uitgerold. En als je er nu op terugkijkt, zeker met de huidige inertie van al onze bouwprojecten, is het wonderbaarlijk wat ze eigenlijk tot stand hebben weten te brengen in de jaren 70.” 800.000 woningen die in korte tijd werden neergezet en waardoor dorpjes als Zoetermeer in no-time tot middelgrote steden uitgroeiden.
Er werd massaal afscheid genomen van de hoogbouw uit de jaren 60, kleinschaligheid was het nieuwe devies en laagbouw in hoge dichtheden het nieuwe verstedelijkingsconcept. Provoost heeft bewondering voor de kwalitatieve dimensie van de aanpak destijds: “Interessant is de grote hoeveelheid experimenten en vernieuwing die ze destijds tot stand wisten te brengen. En dat bedoel ik niet alleen in de woningbouw, maar juist in alle andere aspecten van de woonomgeving die de kwaliteit van het wonen zo ontzettend bepalen. Zorg, onderwijs: overal werd geïnnoveerd.” Dat gold ook voor de architectuur, waar een directe invloed van de bewoners viel te noteren.
Ook andere vernieuwingen vonden plaats, zoals het collectieve wonen (met duizenden woongroepen in die tijd), het bouwen met hout, het realiseren van goede voorzieningen in de wijken. “Er was een programma door de overheid ingesteld voor experimentele woningbouw. Ongeveer 80 projecten kregen dat predicaat omdat ze iets experimenteels deden, iets vernieuwends, waar andere projecten wat aan konden hebben. En die kregen daarvoor een subsidie toebedeeld; de overheid vond dat belangrijk.” Met de val van het progressieve kabinet Den Uyl kwam aan al dat goeds bruut een eind.
Niet verder
Het beeld van de wijken die erna werden gebouwd in de jaren 80 is volgens Provoost behoorlijk desastreus. De aandacht voor de groeikernen ebde weg, de continuïteit in beleid bleek ver te zoeken: “De Derde Nota Ruimtelijke Ordening die in 1976 werd uitgebracht – dus al vrij snel na het begin van die groeikernen – zette alle ballen op de stadsvernieuwing. Het Rijk zei: ‘we gaan niet meer verder met concept van de groeikernen’. Het leidt tot te veel automobiliteit en tot een segregatie van de middenklasse die uit de stad trekt. In plaats daarvan ging men de stad vernieuwen.” Het gevolg was dat de groeikernen hun aanvankelijk positieve imago kwijtraakten en een nieuwe rol kregen in het opvangen van huishoudens die daarheen ‘gedeporteerd’ werden.
‘Wijk in Zoetermeer’ door Grotevriendelijkereus (bron: Flickr) onder CC BY-NC-SA 4.0, uitsnede van origineel
Ook aan de volgende generatie woningbouwlocaties, de Vinex-wijken, lag een Nota Ruimtelijke Ordening ten grondslag: de vierde. Ook hier de bouw van 800.000 woningen in tien jaar tijd, maar verder vooral veel verschillen met de groeikernen. Geen zelfstandige satellietsteden maar aangeplakt tegen bestaande steden, het ‘compacte stad’-adagium. Met een terugtredende overheid en een primaire rol voor de marktpartijen. Hier ontstond het negatieve imago al in het begin van de ontwikkeling (‘alleen maar eengezinswoningen’, ‘ghetto’s van de toekomst’). De praktijk bleek anders, met tevreden bewoners. Punt van zorg is volgens Provoost wel dat het steeds meer luxe wijken worden, met dure en grote woningen, waar de bewoners wars zijn van vernieuwing. “Dat zie je ook terug in het stemgedrag. De PVV heeft in deze wijken een stevige voet aan de grond gekregen.”
Neerwaartse spiraal
Kijkend naar de volgende verstedelijkingsronde is de vraag wat we nu van de groeikernen- en Vinex-aanpak kunnen leren. Provoost: “Die grootschalige bouw die we hebben gekend, leidt eigenlijk steeds tot grootschalige problemen na ongeveer 40 jaar. De naoorlogse wijken die rond 1960 zijn gebouwd hebben we herstructureerd. De aanpassing van de anonimiteit en herhaling heeft forse investeringen gekost. Hetzelfde geldt nu voor de groeikernen, die bestaan nu ongeveer 40 jaar. En ze zitten in een spiraal die niet per se de goede kant op gaat. Waarin de instroom en de uitstroom van huishoudens niet per se een heel positief beeld laat zien. Waar de energietransitie en de klimaatadaptatie enorme investeringen vragen. En waar twee groepen in de bevolking helemaal niet bediend worden: senioren en jongeren. Dus die vertrekken dan weer.” Het is die programmatische eenzijdigheid die ook de Vinex-locaties parten kan gaan spelen, zo verwacht Provoost.
De komende jaren zijn met de nodige onzekerheden omgeven, bijvoorbeeld op het gebied van demografie en klimaat. Het zijn ontwikkelingen met een langere tijdspanne en die verhouden zich volgens Provoost slecht met de ambitie om weer in tien jaar tijd een miljoen woningen weg te zetten. “Het is een doorgaande stroom waarin ons land zich ontwikkelt en waarbij je eigenlijk voortdurend de vinger aan de pols moet houden. Het streng afkaderen van de woningbouwopgave geeft het foutieve idee dat de stad een soort van project is dat je na tien jaar af hebt – en dan begin je weer aan een ander project. Maar zo werkt het niet.” Het denken in korte klappen heeft ertoe geleid, aldus de INTI-directeur, dat na tien jaar de groeikernen min of meer aan hun lot zijn overgelaten. “En daaronder hebben ze geleden, omdat ze daarna zijn afgegleden. Niemand keek er meer naar om en ze werden overgelaten aan al die kleine gemeentes. Deze hebben enorme moeite gehad om financieel het hoofd boven water te houden en om hun imago weer bij te poetsen.”
Anders bewonen
Haar pleidooi voor consistentie in beleid – denk meer in langere lijnen en hou dat beleid ook langere tijd vol – werd gevolgd door een lofzang op kleinschaligheid: “Ik noem het initiatief van het Platform Woonopgave dat zich inspant om in bestaande ruimtes plekken te vinden voor woningen. 1 tot 1,8 miljoen woningen hebben ze al weten te vinden.” Een van de instrumenten die worden ingezet is woningsplitsing. Interessant voor Provoost en haar instituut omdat juist in de groeikernen veel eengezinswoningen staan die anders bewoond kunnen worden. “We gaan daar met het platform aan werken. Het ruimtevoordeel is evident. Maar er zijn ook veel sociale en kwalitatieve voordelen. En dat moet je vooral zoeken in de levensloopbestendig maken van woningen. De kans om te verdichten maar tevens te verduurzamen. De kans om andere transities mee te nemen. Maar misschien ook wel om een rijtje eengezinswoningen meer collectief te bewonen, zoals in andere Europese steden veel gebruikelijker is.”
‘Michelle Provoost bij de Academielezing International New Town Institute’ (bron: PBL)
Het sleutelwoord voor de volkshuisvesting in de komende jaren is volgens Provoost diversiteit. Zowel in de groeikernen als in de Vinex-wijken ontbreekt deze en is het idee van de gemengde wijk niet gerealiseerd. Afwijkende vormen van wonen ontbreken ook grotendeels, aldus Provoost, waardoor een eenzijdig opdrachtgeverschap bepaalt wat er gebouwd wordt. “In landen als Zweden, Oostenrijk en Duitsland wordt substantieel door wooncoöperaties gebouwd. Wij komen niet verder dan een miezerige 0,5 procent. Wij lopen heel erg achter bij de andere landen in West-Europa in het ruimte geven aan die andere opdrachtgevers. Terwijl het eigenlijk een vrij natuurlijke manier is om ook meer diversiteit te krijgen – ook als een synoniem van resilience en duurzaamheid. Het verhoogt de weerbaarheid van een gebied en maakt het makkelijker te veranderen.”
Innovatie en experiment
Terugkomend op de betaalbaarheid van het wonen sloot Provoost haar lezing af met de conclusie dat het – net als in 1901 toen de Woningwet het licht zag – niet aan de marktpartijen alleen kan worden overgelaten. “Natuurlijk is het belangrijk dat we veel nieuwe huizen moeten bouwen. Maar de vraag die eraan vooraf gaat, is toch wel: wat voor steden willen we hebben? Hoe willen we samenleven? Wat moeten de kwaliteiten daarvan zijn?” Daarbij is er volgens Provoost niet één vaste marsroute voorwaarts. “Je kan niet zeggen: we doen het alleen binnenstedelijk. Of we zetten alleen in op uitbreiding. We moeten juist heel veel verschillende manieren gaan exploreren. Innovatie en experiment zijn altijd belangrijk geweest in onze volkshuisvesting en op dit moment blinken we daarin niet echt uit. Steun van de overheid zal in mijn optie daar onvermijdelijk voor zijn.”
Cover: ‘Eerste woning in Sidhadorp, Lelystad’ door Rob Bogaerts / Anefo (bron: Wikimedia Commons) onder CC0 1.0, uitsnede van origineel