12 maart 2015
3 minuten
Onderzoek Stadswijken zijn alleen toekomstbestendig te maken, als de stedenbouwers uitgaan van het kleinste schaalniveau – de verkaveling van woonblokken. Gaat het daar mis, dan gaat een hele buurt niet lang mee. Dat concludeert promovendus Flora Nycolaas uit onderzoek in acht Amsterdamse woonbuurten.
Promotie F.A. Nycolaas: Amsterdam
20 maart 2015 | 12:30
plaats: Aula, TU Delft
Duurzame verstedelijking vereist gebouwen en buurten die ook kunnen voldoen aan toekomstige eisen, hoe onvoorspelbaar die ook zijn. Wat is bepalend voor de veranderbaarheid van een wijk, vroeg Nycolaas zich daarom af? Ze legde acht Amsterdamse buurten onder het vergrootglas en analyseerde hoe ze zich de afgelopen honderd jaar hebben ontwikkeld. Ter vergelijking bekeek ze ook buurten in Antwerpen, Barcelona en Wenen.
Eigendomsverhoudingen spelen een sleutelrol in de veranderbaarheid van buurten, blijkt uit het proefschrift 'Wenken voor een veranderbare stad. Een studie naar veranderingspatronen van Amsterdamse buurten en bouwblokken'. Nycolaas onderscheidt drie typen eigenaren: particuliere verhuurders, eigenaar-gebruikers en woningcorporaties. Maatgevende factor is daarbij de schaal van het eigendom. Maar het is ook belangrijk hoe die zich verhoudt tot de opzet van een wijk.
Vuistregel is dat buurten relatief eenvoudig aanpasbaar zijn aan nieuwe eisen als de eigendomsstructuur en de ruimtelijke kaders min of meer samenvallen. Dat is niet het geval in de gordel van Amsterdamse woonblokken die in de jaren 20 tot 40 werden gebouwd: de schaal van het architectonische ontwerp is hier groot, de eigendomsstructuur kleinschalig.
De zeventiende-eeuwse Jordaan heeft een eenvoudiger organisatie. Nycolaas: “Alle kaders liggen op hetzelfde schaalniveau, wat kleinschalige veranderingen mogelijk maakt.” Het is een van de verklaringen waarom veel van deze buurten nog altijd overeind staan. Naoorlogse wijken hebben ook een eenvoudige organisatie, maar om andere redenen. De schaal van het eigendom en het niveau van de ruimtelijke kaders in ‘volkshuisvestingsbuurten’ zijn beide groot. Dat maakt grootschalige sloop of renovatie makkelijk.
Betekent dit dat recente grootschalige ontwikkelingen in Amstelkwartier en Haveneiland een zelfde vermogen hebben tot transformatie in de toekomst? Nee, want de differentiatie is hier erg formalistisch: een gevarieerd uiterlijk, maar door ingewikkelde eigendomsverhoudingen star en onveranderbaar. Onbegrijpelijk dat de regelgeving ten aanzien van de verkaveling hier niet strenger is, vindt Nycolaas. Want bij de projectontwikkelaars die de kar trekken staat het langetermijnbelang van de stad niet voorop. “Je zou juist hier in een vroeg stadium van het stedenbouwkundig ontwerp moeten sturen op de details van de verkaveling. Dat is veel belangrijker dan architectonische details: een gevel verander je makkelijker dan de opzet van een woonblok.”
De trend om zaken als eigendomsstructuur, architectonische eenheid, ontsluiting en constructie open te laten uit oogpunt van flexibiliteit tijdens de ontwikkeling wijst ze af. Sturen op een laag schaalniveau moet, want het voorkomt complexe, starre bouwblokken. “En daar is niets betuttelends aan. Het gaat om de bruikbaarheid van je stad in de toekomst.”
Cover: ‘2015.03.12_Veranderbaarheid_660’