Opinie Minister De Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is van plan een Nationaal Programma voor Ruimtelijke Kwaliteit op te tuigen. Flip ten Cate, directeur van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, vindt dat een hoopgevend idee. Hij geeft de minister alvast vijf onmisbare punten mee. "Mooi Nederland gaat om een zorgvuldige transformatie van wat bekend, vertrouwd en geliefd is."
Hugo de Jonge, de nieuwe minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, verraste vriend en vijand met de aankondiging van een Nationaal Programma voor Ruimtelijke Kwaliteit tijdens het allereerste debat met de Tweede Kamer in zijn nieuwe rol. ‘Mooi Nederland’ is het genoemd. Het is zeer hoopgevend dat de nieuwe minister zich direct zo helder committeert aan ruimtelijke kwaliteit. Over de inhoud van het programma is overigens nog niets bekend. Als Federatie Ruimtelijke Kwaliteit nemen de gelegenheid te baat om de minister vanuit onze inzet en ervaring een voorzet te geven door vijf onmisbare punten te noemen voor zo’n nationaal programma.
1: Maak het breed
Met stip op de eerste plaats: maak het breed. Goede ruimtelijke kwaliteit - of omgevingskwaliteit - is meer dan beeldkwaliteit of het uiterlijk van bouwwerken. Mooi Nederland heeft alles te maken met duurzaamheid en energievoorziening (ministerie EZK), met klimaatadaptatie, milieubeheer en mobiliteit (ministerie I en W), met erfgoed en cultureel opdrachtgeverschap (ministerie OCW), met de stikstofproblematiek, de biodiversiteit, het landschap en de agrarische sector (LNV), met volksgezondheid en welzijn (VWS) en met het aansturen van al die transities (governance, BZK).
De start van het programma Mooi Nederland moet dus liggen in een gedeeld eigenaarschap van deze zeven ministeries, juist omdat de kwaliteit van de leefomgeving een integrale opgave is.
Ja, die integraliteit is ingewikkeld en complex, maar wel een voorwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit. Het is zaak het koppelen van opgaven te stimuleren en louter sectorale projecten te ontmoedigen. Goede omgevingskwaliteit kan (moet) als gelijkwaardige doelstelling in álle ruimtelijke programma’s opgenomen worden.
Het Nationale Programma Ruimte voor de Rivier toont overduidelijk aan dat die dubbeldoelstelling meerwaarde oplevert. Gelukkig is er al een flinke gereedschapkist met instrumenten voor zo’n brede benadering, al worden die niet altijd en overal ingezet. Denk bijvoorbeeld aan een ‘koppelkostenfonds’. Hieruit krijgen optimaal gekoppelde opgaven een premie, betaald uit een afdracht bij monofunctionele projecten. Maar ook organisatorische instrumenten, zoals de verplichting tot regionale samenwerking, middels ‘omgevingstafels’, gebiedsfondsen en dergelijke.
2: Ga voortdurend in dialoog
Dan het tweede punt. Niemand weet precies wanneer Mooi Nederland bereikt is. Daarom moeten we een voortdurende dialoog over de gewenste kwaliteit voeren en over de erbij horende bouwcultuur. Het programma Mooi Nederland kan eisen stellen aan die dialoog, aan het moment waarop het gesprek gevoerd wordt, aan deelnemers en randvoorwaarden, aan gewenste competenties, scholing van deelnemers en de manier waarop zij verantwoording afleggen.
Die dialoog gaat altijd ook over de precieze betekenis van ‘ruimtelijke kwaliteit’ op een bepaalde plek. Daarover zijn we nooit uitgesproken. Vanuit de Europese discussie over de Verklaring van Davos (over Baukultur) zijn heldere criteria aan het kwaliteitsbegrip toegekend. Dergelijke internationale debatten zouden tot in de haarvaten van de Nederlandse ruimtelijke ordening moeten doordringen. Zoek dus met Mooi Nederland landsbrede aansluiting bij de Europese initiatieven en herover daarin de voortrekkersrol die ons land vroeger in de ruimtelijke kwaliteit placht in te nemen.
3: Neem regie
Daarmee komen we aan het derde punt: kwaliteitscriteria vragen om stellingname en regie. De optelsom van private belangen leidt niet per definitie tot goede ruimtelijke kwaliteit. Denk aan hergebruik van materialen en van gebouwen - vanuit privaat belang is dat niet altijd gemakkelijk. Maar ruimte is niet oneindig. Op een gegeven moment is het op. Gebruikt. We moeten er zuinig mee omgaan.
Wanneer we vanuit de Brundtland-definitie van duurzaamheid komen tot een circulaire economie - omdat we aan onze nakomelingen dezelfde ontplooïngskansen willen bieden die we zelf kregen - dan geldt die circulariteit ook voor het ‘gebruik’ van de leefruimte. Dat betekent dus zo min mogelijk consumptie van ‘groene’ ruimte, en een standaardpraktijk van hergebruik, herbestemming, aanpasbaarheid. Dat geldt ook voor het gebruik van bodem en het gebruik van delf- en bouwstoffen. Beloon slim gebruik van de natuurlijke fundamenten (ondergrond, waterstromen, biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid) en wijs projecten die deze negeren of bestrijden af. Schrap regels en doorbreek mechanismen in de aanbesteding en grondexploitatie die hergebruik in de weg zitten.
4: Laat iedereen meedoen
Ons vierde onmisbare punt is aandacht voor solidariteit en inclusiviteit. Deze aspecten komen in de criteria voor een goede bouwcultuur uit Davos expliciet aan bod, maar in het Nederlandse kwaliteitsbeleid veel minder. Een duurzame en aantrekkelijke leefomgeving is ondenkbaar als er groepen mensen in de kou blijven staan. We hebben in Nederland nog onvoldoende instrumenten en mechanismen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat onze ‘mooie’ toekomst ook fraai is voor de mensen die minder vanzelfsprekend meedoen.
‘Abstracte weergave van participatie’ door Andrii Yalanskyi (bron: Shutterstock)
Stimuleer participatie, omarm de opkomende coöperaties, propageer mentaal en financieel eigenaarschap onder bewoners van collectieve voorzieningen. Ontwikkel competenties bij overheden, ambtenaren, ontwerpers, bewoners om samen aan gemeenschappelijke belangen te werken, in plaats van het toetsen en verdedigen van particuliere belangen.
5: Benader ruimtelijke kwaliteit als culturele opgave
Tot slot: maak er een culturele opgave van. Stimuleer prijsvragen, open oproepen en ontwerpend onderzoek. Zorg dat de inzet van ontwerpers met verbeeldingskracht en nieuwe werkvormen waarin ontwerpers samen met betrokken uit een gebied aan de slag gaan, gemeengoed worden. De rijksbouwmeester en het College van Rijksadviseurs en hun regionale en lokale evenknieën vormen voorhoede en boegbeeld van die nieuwe aandacht voor kwaliteit. Versterk hun positie. Zet landschapsarchitecten, stedenbouwers en architecten, kunstenaars en designers naast de planologen, juristen, erfgoedspecialisten, milieu-, gezondheids- en veiligheidsdeskundigen die nu veelal het beleid maken. Investeer in opleidingen - de governance van ruimtelijke kwaliteit komt nu nauwelijks aan de orde in de curricula.
Mooi Nederland bouwt voort op bestaand Nederland. Dat is het startpunt. Er is geen tabula rasa. Het gaat om een zorgvuldige transformatie van wat bekend, vertrouwd en geliefd is. Het is het respectvol vóórtzetten van de voortdurende verandering die inherent is aan een levende cultuur.
Cover: ‘Projecteren met potlood op de grote stedelijke tekeningen.’ door RossHelen (bron: Shutterstock)