Analyse Is de afstand tussen wetenschap en praktijk in de ruimtelijke ordening te groot? Die sombere conclusie van expert Koen Raats valt niet in goede aarde bij SKG-directeur en hoofddocent gebiedsontwikkeling Tom Daamen. Tegelijkertijd ziet hij ruimte voor verbetering. “We moeten meebewegen met de ontvankelijkheid van de praktijk.”
Dit artikel staat ook in de zomereditie van de Gebiedsontwikkeling.krant 2022.
Niet te theoretisch! Dat was het adagium toen de Leerstoel Gebiedsontwikkeling ergens in 2006 met zijn werk begon, toen nog onder het provocerende label ‘praktijkleerstoel’. Sommige wetenschappers moesten een beetje om dat label lachen. Was het niet dubbelop? Je kunt immers nergens kennis over ontwikkelen zonder de praktijk te bestuderen. Anderen zagen het echter als een manier om te benadrukken dat de leeropdracht voor en met de praktijk van gebiedsontwikkeling was geformuleerd.
Theorievorming over het relatief nieuwe vakgebied was tot dan toe nog erg abstract, hetgeen het goed opleiden van studenten bemoeilijkte. Er moest een vertaalslag naar begrijpelijke concepten en een ‘eigen’ handelingsrepertoire worden gemaakt. Om het gat tussen wetenschap en praktijk te dichten werd de nadruk gelegd op het beschrijven hoe gebiedsontwikkeling in de praktijk werkt.
Aangesproken
Ondanks alle moeite zijn we ruim vijftien jaar verder volgens sommigen niet veel opgeschoten. De afstand tussen wetenschap en praktijk is in het ruimtelijk domein groter dan ooit, betoogde planoloog Koen Raats vorig jaar op Gebiedsontwikkeling.nu. Vanuit de leerstoel voelen we ons aangesproken. We werken aan de TU Delft intensief met en voor de praktijk. De vier argumenten die Raats maakt, herkennen wij dan ook maar gedeeltelijk. Zeker, de universitaire werkorder publish or perish stimuleert de kennisdoorwerking naar de praktijk geenszins. En ja, van een vitale wisselwerking tussen wetenschap en (Rijks)beleid is al jaren geen sprake. Toch financiert de praktijk nog wel degelijk - en in toenemende mate - wetenschappelijk onderzoek. En in het netwerk van de SKG bemerken wij dat de ruimtelijke-ordeningspraktijk, in tegenstelling tot wat Raats beweert, wel degelijk openstaat voor nieuwe inzichten en reflectie. Waar komt dit verschil van inzicht vandaan?
Planologie bedrijven is net als gebiedsontwikkeling gericht op het streven naar een verbetering van onze leefomgeving en (in het verlengde daarvan) onze samenleving. Het gaat hier bij uitstek om de lange termijn. Volgens de eminente Amerikaanse hoogleraar John Forester moet onderzoek in het ruimtelijk domein zich daarom op drie kerntaken richten. De eerste is evident: de wetenschap moet zich primair richten op het verzamelen en interpreteren van feiten. Het gaat in onderzoek om het vaststellen hoe de dingen werken en daar verklaringen voor construeren.
Ten tweede: wat er ook met ‘verbetering van onze leefomgeving’ bedoeld wordt – betaalbaarder, gezonder, mooier, veiliger, duurzamer of rechtvaardiger – wetenschap en praktijk hebben in het ruimtelijk domein onmiskenbaar een politieke, waardegedreven gehalte. Er is immers geen objectief beste ordening van onze fysieke ruimte te maken. Wetenschappers zullen in hun werk net als pracitioners dus hoe dan ook een bepaalde norm hanteren. Onderzoekers moeten die norm echter wel expliciet maken. Gedegen onderzoeksmethoden en het proces van peer review zorgen ervoor dat evaluaties vervolgens niet aan allerlei vooroordelen onderhevig raken.
Inlevingsgevoel
Ruimtelijke onderzoekers moeten volgens Forester nog een derde taak vervullen: zij moeten zich kunnen verplaatsen in de pracitioners die zij bestuderen. Wetenschappers moeten met andere woorden inlevingsgevoel ontwikkelen voor de praktische situaties waarin ontwerpers, ontwikkelaars, beleidsambtenaren, bestuurders en andere professionals iedere dag weer hun werk doen. Gevoel voor de dilemma’s, complexe afwegingen, uiteenlopende percepties, coördinatieproblemen en machtsverhoudingen waar professionals mee te maken hebben is voor een betrouwbare analyse onontbeerlijk. Er ontstaat dan een kennisbasis waarop wetenschap en praktijk elkaar kunnen aanvullen en versterken. De uitwisseling is dan het productiefst.
‘Phd student working’ door Maridav (bron: Shutterstock)
Als er tussen wetenschap en praktijk een te grote afstand wordt ervaren, komt dat waarschijnlijk omdat onderzoekers een of meerdere van de drie kerntaken veronachtzamen. Het komt regelmatig voor dat onderzoekers volgens practitioners de feiten niet op orde hebben, er te snel (of bij voorbaat) tot kritiek wordt overgegaan of dat de praktijkanalyse zo ongenuanceerd is dat een dialoog over de onderzoeksresultaten zinloos lijkt.
De planologische literatuur staat bol van de kritische theorievorming waarin radicale hervorming of zelfs revolutie wordt gepropageerd. Hoewel die in theorie misschien valide zijn, leidt de kritiek in de praktijk vooral tot vervreemding en wantrouwen. Wetenschap zou moeten gaan over het aanreiken van perspectieven die professionals helpen het systeem waarin zij werken te herkennen en stapsgewijs te verbeteren. Zij zou moeten gaan over het selecteren van passende voorbeelden bij het oplossen van complexe praktijksituaties, waardoor bovendien een steeds innigere uitwisseling tot stand komt. Er komen dan steeds meer feiten op tafel, waardoor de analyse steeds sterker wordt.
De wetenschap moet in het ruimtelijk domein dus meebewegen met de mate waarin de praktijk ontvankelijk is voor nieuwe ideeën. Enerzijds betekent dit dat het van belang is om in onderzoek geduldig te zijn, gestaag door te werken, en het juiste moment af te wachten. Anderzijds betekent dit dat er gewerkt moet worden aan herstel van vertrouwen in de (meer)waarde van frisse ideeën en originele praktijkanalyses, zodat de ontvankelijkheid weer wat toeneemt.
Heruitvinden
We kunnen, zoals Raats in zijn sombere artikel, de geringe impact van wetenschappelijke kennis afdoen als risicomijdend gedrag van de gevestigde orde of een gebrek aan politieke wil en lef. Of we kunnen onszelf een spiegel voorhouden en de kennis die we produceren weer kritisch én constructief maken.
Verbeteren we het vakgebied of zijn we onderdeel van de status quo? Zijn we wel kritisch genoeg? Dergelijke vragen worden lang niet in alle universitaire disciplines gesteld, maar zijn in de planologie en gebiedsontwikkeling onontkoombaar. Een sterke schakel tussen wetenschap en praktijk wil echter ook niet zeggen dat theorievorming de praktijk vooral lippendienst moet bewijzen. Integendeel. Tussen wetenschap en praktijk mag het in de ruimtelijke ordening best schuren. De creatieve spanning die dat oplevert, maakt de schakel sterk.
‘GOkrant aankondiging citatenquiz’ door Esther Dijkstra (bron: estherdijkstra.com)
Cover: ‘Kloof wetenschap en praktijk’ door Margot Melissen (bron: gebiedsontwikkeling.nu)