Interview In gesprek met Rijksadviseur Jannemarie de Jonge en procesbegeleider Cees Anton de Vries analyseert onderzoeker Saskia Ruijsink hoe gebiedsprocessen van de nodige uitvoeringskracht voorzien kunnen worden. Daarvoor blijkt juist het creëren van ‘vrije ruimte’ essentieel.
Gebiedsgericht werken wordt ingezet voor de energietransitie, de aanpak van grootstedelijke problematiek en de duurzame herinrichting van het landelijk gebied. Maar wat is het eigenlijk? En onder welke voorwaarden kan het uitvoeringskracht versterken? Hierover ging mijn gesprek met twee professionals die hun sporen in het gebiedsgericht werken verdiend hebben: Jannemarie de Jonge en Cees Anton de Vries.
Geen toverformule
De Jonge en De Vries hebben beide een schat aan ervaring en een duidelijke visie op wat gebiedsgericht werken is, hoe het in de praktijk vorm kan krijgen en wat de uitdagingen zijn. De Jonge is landschapsarchitect, oprichter van het bureau Wing in Wageningen en Rijksadviseur Leefomgeving. Zij werkt op verschillende schaalniveaus aan regionale en landschappelijke opgaven en zoekt daarbij samenwerking en het randje van haar vakgebied op. De Vries is opgeleid als architect aan de TU Delft, eigenaar van bureau Origame en procesbegeleider van talloze gebiedsgerichte processen. Hij weet als geen ander dat gebiedsgericht werken geen toverformule is, maar dat het onder bepaalde voorwaarden wel de potentie heeft om een gebied in haar volle rijkdom te laten floreren.
Wat is gebiedsgericht werken?
Gebiedsgericht werken gaat uit van een gebied als geheel en bekijkt hoe je voor verschillende groepen en opgaven in de samenleving, in samenhang, afwegingen kunt maken. De Omgevingswet biedt hiervoor kansen aangezien juist die samenhang daarin wordt gestimuleerd, aldus De Jonge: “Om niet alle losse regeltjes apart te bekijken, maar om ook enige afwegingsruimte in een gebied mogelijk te maken, want elk gebied is anders.” Zij geeft aan dat dit een reactie is op het sectorale en efficiëntie-denken dat sinds de wederopbouw was gericht op het ‘opknippen’ van problemen en oplossingen. Uitdagingen als biodiversiteit, energie en klimaat laten zien dat we juist benaderingen nodig hebben die gericht zijn op samenhang en de lange termijn.
Ook de Vries benadrukt het belang van samenhang in gebiedsgericht werken. Het gaat over het aantoonbaar leefbaarder maken van een gebied in zijn geheel en dat doe je met mensen uit en ‘van’ het gebied en met mensen en instituties van buiten. Zo’n gebiedsgericht proces is een ontwerpproces, dat gaat over hoe een gebied er ruimtelijk, maar ook sociaal, economisch en bestuurskundig uit kan zien in de toekomst.
Sturing en vrije ruimte in gebiedsprocessen
Op welke manier kunnen we ‘vanuit een gebied’ werken terwijl ‘het systeem’ juist vooral is ingericht op projectdeadlines, sectorale budgetten en risicobeheersing? De Jonge legt ons in twee schema’s uit waar het knelt én waar de ruimte zit om het gebied centraal te stellen. Het eerste schema is een ‘upcycling’ van de bekende lagenbenadering. Het klassieke model gaat uit van een landschap dat is opgebouwd uit drie verschillende lagen: de ondergrond, de netwerk- en de occupatielaag.
De Jonge voegt hier de betekenislaag aan toe: het veelkleurige karakter van een gebied en de waarden die het heeft voor verschillende partijen. Tussen de betekenislaag en de drie klassieke ruimtelijke lagen zit nog een extra laag: de stuur-laag. In deze laag worden regels vastgelegd, wordt geld verdeeld, worden plannen geformaliseerd en vindt besluitvorming plaats. De stuur-laag is heel bepalend voor gebiedsprocessen. Ontwerpprocessen met het gebied gaan over al deze lagen en komen samen in wat de Jonge ‘ontwerpdialoog’ noemt.
Zij toont vervolgens het ‘Wing kwadrant’ over gebiedsgericht organiseren. Gebiedsprocessen bevinden zich in het midden van een krachtenveld dat balanceert tussen inhoud en proces enerzijds en tussen bestuurlijk begeleiden en verbindend leren anderzijds.
‘Wingkwadrant: professionele rollen in inhoudsgedreven procesbegeleiding.’ (bron: Jannemarie de Jonge, Wing)
Vooral op de relatie tussen verbindend leren in de ‘vrije ruimte’ enerzijds en het bestuurlijk begeleiden in de ‘gebonden ruimte’ anderzijds, zit een spanning. In de praktijk is de gebonden ruimte vaak dominant ten opzichte van de vrije ruimte en dat is problematisch. De gebonden ruimte is van wezenlijk belang, want er moet besluitvorming plaatsvinden om stappen te kunnen zetten. Maar processen lopen daar vaak vast. Er wordt vanuit belangen onderhandeld en niet vanuit een gezamenlijk gedragen behoefte van het gebied. Partijen staan dan snel tegen over elkaar. Waar de gebonden ruimte vaak over beperkingen gaat, levert de vrije ruimte vooral nieuwe mogelijkheden op.
Werkelijk in gesprek
Het gezamenlijke gebiedsbelang is de essentie van het gebiedsgericht werken. Het gaat daarbij immers ook over zaken die ‘van niemand zijn’, zoals schone lucht of schoon water. Een gebiedsbelang is iets wat moet groeien en in samenspraak ontstaat. Juist hiervoor is de vrije ruimte essentieel. In de vrije ruimte ontstaan de voorwaarden waardoor partijen werkelijk met elkaar in gesprek gaan en open luisteren, zonder oordeel en voorbij hun eigen belang. In de vrije ruimte kunnen innovatieve concepten ontstaan voor het gebied als geheel. Het is belangrijk dat hierover vervolgens in de gebonden ruimte afspraken worden gemaakt en er bestuurlijk wordt ‘afgetikt’.
De noodzakelijke sturing is een voortdurende balanceer-act tussen de besluitvorming in de gebonden ruimte en het faciliteren van innovatie en gezamenlijke verkenning en identiteitsvorming in de vrije ruimte. Het primaat zou bij de vrije ruimte moeten liggen, met de gebonden ruimte als bekrachtiging en borging van nieuwe inzichten, democratische afweging en prioritering. In de huidige vorm van sturing domineert echter de gebonden ruimte.
De vrije ruimte op haar best
Zowel De Vries als De Jonge leggen aan de hand van (vormende) ervaringen uit hoe de vrije ruimte optimaal bijdraagt aan uitvoeringskracht. De Vries leerde tijdens zijn studie architectuur aan de TU Delft om als een ecoloog naar systemen te kijken. Hij ervoer het gebiedsgericht werken voor het eerst in Schotland, waar hij samen met twintig andere studenten in een vormend proces terecht kwam. Ze kwamen op een plek terecht waar het niet goed ging. De jeugd trok weg, de energie stokte, de economie ging slecht ging en het toerisme kwam niet van de grond. Het gebied zat in een kramp. Aan ‘het gebied’ werd toen gevraagd: wat zien jullie als de toekomst van jullie vallei?
‘Jannemarie de Jonge & Cees Anton de Vries’ (bron: Arenda Oomen & Paul Kampman)
De toekomst werd letterlijk neergelegd in het midden van het community centre. De Vries gaf aan dat zij, de groep studenten, specifieke belangenrollen speelden, als een avatar. Zij stonden als de politiechef, de burgemeester, de directeur van de whisky-destillateur, een boer, de natuurbeschermer en anderen in dezelfde ruimte.
De fase van kramp voorbij
Drie volle dagen hebben zij zo samen gewerkt aan de toekomst van het gebied. De lokale deelnemers zagen daardoor ‘het geheel’, of ‘het samenspel’. Het werd hen duidelijk dat er heel veel potentie en kracht in het gebied was als mensen elkaar gingen helpen. De Vries: “Precies vanuit die fase van kramp naar: goh, laten we eens kijken wat we kunnen doen. Zo’n proces werkt alleen als er voldoende tijd is en een rolverdeling en procesbegeleiding die zorgt voor veiligheid. We beseften ons ook dat we als ‘onafhankelijke onderzoekers’ via een traditionele gebiedsanalyse of gebiedsfoto nooit tot zulke krachtige oplossingen waren gekomen. In Schotland was er een vrije ruimte gecreëerd.”
‘Floriade Venlo’ door Aerovista Luchtfotografie (bron: Shutterstock)
Ook De Jonge is gevormd door een vroegere ervaring, toen zij rond 1999 (werkzaam bij Alterra) werkte aan de regiodialoog in Limburg. Het initiatief lag bij meer dan 15 gebiedspartijen inclusief de Kamer van Koophandel, de Rabobank en overheden. Er was commitment en een ruim budget om in een proces van drie jaar een proces van de grond te krijgen. Dit proces kende drie lijnen: de innovatielijn voor het ontwikkelen van 10 innovatieve gebiedsconcepten, de bestuurlijke lijn en de draagvlaklijn. De innovatielijn zat in de vrije ruimte; de bestuurlijke lijn in de gebonden ruimte; de draagvlak lijn werkte als verbinder. Dit proces leverde uiteindelijk veel op voor het gebied. Zo kwam het idee om de Floriade in Venlo te organiseren daar bijvoorbeeld vandaan. Het was voor De Jonge zelf ook de aanzet om binnen de Wageningse kennisorganisatie, de voorloper van Wing, te starten.
Beiden benadrukken dat het belangrijk is dat partijen in de vrije ruimte genoeg tijd en veiligheid hebben om samen te doorgronden wat het gebied kan en nodig heeft, op een manier die voorbij het eigen belang gaat.
Vanuit weerstand naar vrije ruimte
De Jonge en de Vries ervaren in de praktijk naast enthousiasme, natuurlijk ook uitdagingen en weerstand binnen gebiedsprocessen. De Vries vat het samen: we zitten vast in het huidige systeem van regels en procedures. En: “Die vrije ruimte ervaren we gewoon niet meer.” Ook volgens De Jonge zitten we “met handen en voeten gebonden aan het systeem”. Tegenwoordig is het gebruikelijk om een gebiedsproces te starten vanuit regels en programma’s, ofwel vanuit ‘wat anderen hebben besloten en belangrijk vinden’ – maar dit moet anders stelt de Vries. Hij werkt momenteel in de Hoekse Waard samen met boeren, natuurorganisatie en overheid aan een gedeelde toekomstvisie.
Oprechte nieuwsgierigheid
Het is volgens De Vries belangrijk om juist te beginnen met droomsessies. Hij pakt dat op door de vraag te stellen wat de mensen zelf echt belangrijk vinden en waarom. Alleen door oprecht nieuwsgierig te zijn, uit te nodigen en door te vragen, kun je samen de versnippering en het wantrouwen doorbreken. Aan de boeren wordt gevraagd: “Wat is voor jou belangrijk op jouw erf, op jouw kavels, en op jouw bedrijf. En wat is de meest volhoudbare of de mooiste toekomst voor jouw bedrijf?”
Aan de mensen van de natuurorganisatie worden dezelfde vragen gesteld over de beste toekomst van de lokale natuur. Zulke gesprekken leiden er steevast toe dat schijnbare tegenstellingen elkaar vinden. De overheid kan dat gesprek niet leiden: de overheden zijn ook partij die kleur moet bekennen. De deelnemende partijen nemen in het begin geen verantwoordelijkheid voor het proces, later wel. Gespreksdeelnemers ervaren dat het gebiedssamenwerken een proces is van jaren. Samenwerken groeit in de loop van de tijd.
De Jonge herkent dit en zij geeft aan dat ze om uit het systeem los te komen vooral inzet op het creëren van goede condities voor de vrije ruimte en het accepteert dat je door lastige fasen heen gaat. “Soms zit het zo vast dat je eerst met boeren apart gaat praten, en met natuur apart.” Een gebiedsproces start vaak met een ‘beleefde fase’ waarin eigenlijk niets wezenlijks wordt besproken. De politiek blijft hier heel erg in hangen met uitspraken als: “we moeten het samen doen”. Ze vervolgt: “De volgende fase is dat je als deelnemer het lef hebt om alleen te gaan staan. Dan laat je de beleefdheid achter je. Dat is wat een deel van de boeren in de stikstofcrisis doet, zij gaan alleen staan, maar vooral reactief, Farmers Defence Force is een duidelijk voorbeeld.”
‘Boerenprotest in Den Haag’ door Nancy Beijersbergen (bron: Shutterstock)
Natuurorganisaties kunnen zich op vergelijkbare manieren opstellen. Deze debatfase, die beweegt van beleefde conversatie naar polarisatie kan lastig zijn maar je moet er doorheen, aldus De Jonge. Pas na deze fase kun je naar een creatiefase overgaan. “De lastigste overgang is, vind ik, van de debatfase waarin mensen reactief zijn, vanuit hun eigen positie, naar een proactieve dialoog. Werkelijk durven luisteren naar wat de ander te zeggen heeft. En dat aan laten komen. Dat lukt alleen maar hier – in de vrije ruimte – als er veiligheid is.”
Verplaatsen in andermans perspectief
De Jonge probeert die veiligheid te creëren: “Wat ik vaak doe, is met de mensen naar buiten gaan. Laat die boer in zijn stal vertellen wat er door hem heen gaat als hij hoort dat hij zijn bedrijf niet door mag geven aan de volgende generatie. Dat zijn heel sterke emoties en daar moet je bijgestaan hebben om het te kunnen begrijpen. En laat die natuurbeschermer bij die laatste orchidee in dat natte weiland staan om te vertellen hoe erg het is als dat er niet meer is. Dus die derde stap van het je kunnen verplaatsen in het perspectief van de ander. Die heb je nodig om ergens te komen met elkaar. Dat brengt je bij de creatieve dialoog, waarin je samen nieuwe plannen kan bedenken en men verantwoordelijkheid neemt voor het eigen aandeel. Dat is de belofte van de vrije ruimte.”
Staande blijven in de storm
De Vries geeft aan dat je ook in de moeilijke fasen in het midden van de storm moet durven staan. Je kunt je staande houden als je met een team samen verantwoordelijkheid pakt en samen leert (middels opgavegericht teamleren, onderzoekt en ontwerpt. Dit gaat middle-up-down-and-side-ways. Partijen werken dan samen, nemen verantwoordelijkheid en doen dat zonder steeds toestemming te vragen aan hun achterban. “Pas als je perspectief hebt op oplossingen die deugen, (..) ga je naar boven en naar de achterban. Want als je het eerder doet, dan val je weer terug in het gedonder.” De Jonge vult aan: “Ik zeg vaak tegen bestuurders: vind je het erg om nog even niet mee te doen? Pas na onderzoek, ontwerp en deliberatie in de vrije ruimte kun je tegen bestuurders zeggen: ‘Kijk we hebben een aantal richtingen verkend, wat vinden jullie ervan?’”
Iemand van buiten
De Jonge en De Vries zijn beide opgeleid als ontwerpers. De ontwerper moet heel goed luisteren naar wat iemand echt wil en die moet iets maken dat mooier is dan wat diegene zelf had kunnen dromen. De ontwerper is iemand die van buiten naar wensen en behoeften kijkt en dingen ziet die anderen ontgaan. De Vries vat samen als de essentie: “Het begint bij het gebied, maar het bewustzijn en de essentie van het gebied heeft iemand van buiten nodig om dat zichtbaar en hanteerbaar te maken.” Expertise én inspiratie van buiten versterkt de uitvoeringskracht in het gebiedsproces, dat werkt vanuit het DNA van het gebied. Het is essentieel dat de urgentie om iets te doen binnen het gebied gevoeld wordt, maar ook daarbuiten in de vorm van bredere maatschappelijke en bestuurlijke urgentie. Concluderend stelt de Jonge dat een gebiedsproces door de juiste sturing met een lemniscaatbeweging door zowel de gebonden als de vrije ruimte zal gaan. Op die manier maken partijen heldere afspraken én is er ruimte voor gebiedseigen innovatie.
Meer weten over uitvoeringskracht en gebiedsontwikkeling? Kom dan op 30 maart naar het SKG Jaarcongres waar uitvoeringskracht voor een duurzame leefomgeving centraal staat.
Wilt u reageren op dit artikel of een gastbijdrage voor Gebiedsontwikkeling.nu schrijven over een ander onderwerp? Bekijk dan hier de mogelijkheden.
Cover: ‘Wilgen in het platteland’ door Henriëtte V. (bron: Shutterstock)