Analyse Ze roepen nogal eens verbazing en irritatie op: grote distributiecentra aan de rand van steden en, helemaal erg, in het groene landschap. Toch zijn er ook voorbeelden van fraaie dozen, weet onderzoeker Merten Nefs. Hij ziet drie verklaringen voor XXL dozen die wél op brede maatschappelijke goedkeuring kunnen rekenen.
De nieuwe generatie grote bedrijfsgebouwen, vaak logistieke dozen, roept bij burgers en ontwerpers regelmatig verontwaardiging op. Vaak noemt men hierbij de grote schaal en het gebrek aan menselijke maat. De reacties op deze kritiek zijn vaak even eendimensionaal, hamerend op de onvermijdelijkheid en de banen. Toch zijn er XXL bedrijfspanden, 'blokkendozen', die juist gewaardeerd worden, erfgoedstatus krijgen of prijzen winnen. Hoe is dit te verklaren? En wat leren we hieruit?
Over smaakt valt niet te twisten. Zo gebeurt het dat het Tilburgse architectuurcentrum een ontwerpverkenning organiseert (Out of the Box), met de vraag “of het ook anders kan dan die grijze dozen langs de snelweg”. Terwijl landschapsarchitect en ex-rijksadviseur Berno Strootman ze juist het liefst grijs ziet – als ze dan toch komen, want dan vallen ze het minst op. Ontwerpers en voorbijgangers zijn over het algemeen ook verdeeld. Je hebt liefhebbers van ‘echte’ snelwegarchitectuur, dynamisch en kleurig vormgegeven artefacten, en je hebt degenen die grote gebouwen graag op een afstand plaatsen met een verhullend aarden walletje en een bomenrij ervoor. Blijkbaar is de grote schaal niet exact en altijd het probleem, maar wat dan wel?
Ik pretendeer nog geen antwoord te hebben op deze vraag, maar aan de hand van enkele fraaie grote gebouwen en goede boeken introduceer ik drie mogelijke verklaringen.
De juiste functie op de juiste plek
Cono kaasmakerij 'De Tijd' heeft dezelfde proporties als een XXL distributiecentrum: circa 200x60x15 meter. Het ontwerp van Bastiaan Jongerius (2014) heeft verschillende prijzen gewonnen, mede omdat het pand naadloos is ingepast in de polderverkaveling van de Beemster, en met de transparante gevel inzicht geeft in het productieproces. Het meest belangrijke voor de acceptatie is echter wellicht de eenvoudige notie dat iedereen begrijpt dat er in de Beemster een kaasfabriek hoort te staan. Bij de Botlek en Maasvlakte zie ik regelmatig Duitse toeristen, die komen genieten van wat er gebeurt aan het einde van de Rijn. In de eigen achtertuin vinden veel mensen het minder geslaagd, maar de inwoners van Rosenburg en Heijplaat vinden dat het er gewoon bij hoort – ze werken er ook vaak. Grootschalige logistiek verwachten de meeste mensen nabij de entry points van ons land, zoals Rotterdam, Nijmegen en Venlo. De huidige spreiding van distributiecentra, die sinds de jaren ’80 is ontstaan, is vanuit de internationale ketens en online winkelen goed te verklaren, maar als dit niet je hobby is dan denk je: wat doet dat daar? De Canadese Landschapsarchitect Hough beschrijft in zijn boek Out of Place- restoring identity to the regional landscape (1990) hoe men in ontwikkelde landen de techniek van het verleden romantiseert (windmolens en grote 19e eeuwse fabrieken), terwijl men esthetisch geen raad weet met de techniek waarop onze welvaart nu gebaseerd is (logistiek). De inpassing van een industrie moeten we volgens Hough baseren op het land(schap), van waaruit een nieuwe regionale identiteit kan voortkomen.
‘Mijdrecht, Johnson Wax Fabriek’ door Technau, Sergé (bron: Wikimedia Commons)
De combinatie met sociaal-culturele waarden
De Johnson Wax fabriek in Mijdrecht, een rijksmonument, werd ontworpen door Huig Maaskant in 1967. Het maakt deel uit van een generatie industriële bouwwerken die een lichtend voorbeeld waren van modernisering en architectonische avant-garde. Deze industriële complexen hadden vaak hoogwaardige voorzieningen voor medewerkers, zoals huisvesting, crèches, restaurants, sportclubs, en werden zorgvuldig ingepast in het landschap. De ontwikkeling van deze architectuurstroming was internationaal en ademde vooruitgang en futurisme – Stuart Leslie heeft het zelfs over ‘Jetsons modernisme’ in The Architecture of Industry (red. Mathew Aitchison, 2014). En wie is er nou tegen vooruitgang? Ademir Pereira dos Santos brengt in Arquitetura Industrial - São José dos Campos (2006) een van de sterkst geïndustrialiseerde regio’s ter wereld in kaart, de vallei tussen São Paulo en Rio de Janeiro.
Tussen de vele panden met vergelijkbare stijl uit de jaren ‘60 vindt hij een productielocatie van Philips, ingepast door de gevierde landschapsarchitect Burle Marx. Frits Philips had een andere morele bagage dan Jeff Bezos, zou je kunnen zeggen. Destijds fabriekswijken ontwerpen om potentiële medewerkers te kunnen lokken is blijkbaar een andere opgave dan de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten nu. Maar ook de bedrijven zelf, hun onderlinge samenhang en hun manifestatie in de ruimte, zijn onherroepelijk veranderd.
Anonimiteit en onzichtbaarheid
De mondiale productieketens zijn volgens onderzoekers Waldheim en Berger de oorzaak van het Logistic Landscape (2008). Dit ontvouwt zich in drie smaken: landschappen van distributie en bezorging, consumptie en gemak, en accommodatie en afval. Hedendaagse bedrijven presenteren zich primair via het internet en volgens William Mitchell (The Teleserviced City, 2007) zijn bedrijfspanden daarmee een architectonische achterkant geworden van een online voorkant, bijvoorbeeld van e-commerce platforms. Juist deze gebouwen zijn geen manifestatie meer van één bedrijf en vaak om veiligheidsredenen onherkenbaar gemaakt. De logistieke gebruikers hebben flexibele leasecontracten, en wie trekt de beurs voor een goed ontwerp als je maar 5 of 10 jaar blijft?
Conglomeraten als Walmart blijven wel, maar zijn er steeds minder op uit om zich ruimtelijk te profileren. Ze verhullen hun standaard bouwvolumes achter door de lokale overheid acceptabel geachte gevels, zie The rule of logistics - Walmart and the architecture of fulfillment (Jesse LeCavallier, 2016). De gewaardeerde voorbeelden hebben juist een duidelijke identiteit in plaats van anonimiteit. De Aplix fabriek (Dominique Perrault, 1999) is als ‘spiegelpaleis’ van 30.000 vierkante meter een knappe combinatie van beide, en daarmee een veel gedeeld voorbeeld in hedendaagse industriële architectuur. Het helpt uiteraard dat er om het complex heen een fraaie lap groen ligt, die in de gevel weerspiegeld kan worden. In Nederland is door stedelijke groei in schaarse ruimte de service-kant van de maatschappij in het zicht van de leefomgeving terecht gekomen. Hier ervaren we de ultieme irritatie: de dienende techniek is hier wél anoniem, maar niet onzichtbaar.
Wat werkt?
Deze drie verklaringen maken duidelijk dat er geen standaardrecept bestaat voor een fraaie doos. Iedere plek is anders en roept een andere verwachting op. Bij de realisatie van distributiecentra spelen ontwerp en esthetiek vaak pas in een laat stadium een rol, want de locatiekeuze en het volume hangen samen met bereikbaarheid en beschikbaarheid van de grond, en internationale logistieke standaarden. Volgens de adviseurs (BCI, Stec, Ecorys, banken en vastgoedbureaus) naderen we in Nederland de piek van XXL distributiecentra. Bij de exemplaren die nog worden aangelegd, is goede inpassing steeds vaker een eis die wordt gesteld en daarbij kunnen we denken aan bovengenoemde elementen. Past de functie bij de plek en het ontstaan van een nieuwe regionale identiteit? Welke verbindingen met sociaal-culturele waarden kunnen worden gelegd, in een sfeer van inclusiviteit en vooruitgang? En in welke gevallen is anonimiteit of juist zichtbaarheid gewenst?
Wilt u reageren op dit artikel of een gastbijdrage voor Gebiedsontwikkeling.nu schrijven over een ander onderwerp? Bekijk dan hier de mogelijkheden.
Cover: ‘CONO kaasfabriek in Westbeemster’ door Luuk Kramer (bron: luukkramer.nl)