Onderzoek Anderhalve meter afstand houden, verbod op samenscholing: sinds de coronacrisis zijn we ons bewuster dan ooit van het belang van de openbare ruimte. TU Delft-onderzoeker Els Leclercq houdt een pleidooi om kritisch na te denken welke beperkingen we daar door overheden en private eigenaars willen toestaan. “Wellicht zien we dan in dat de noodzaak aan openbare ruimte, zowel in kwantiteit als in democratische functie, in het nieuwe normaal belangrijker is dan ooit.”
De openbare ruimte – onze straten, parken en pleinen – vervult haar functie bijna als vanzelfsprekend. Ook al is die ruimte wellicht niet te allen tijde even toegankelijk voor iedereen op ieder moment, we nemen haar wel in om ons te verplaatsen en te verpozen.
Die openbare ruimte is niet noodzakelijkerwijs altijd in eigendom of beheer van de publieke overheid. Ook private actoren, zowel commerciële partijen als (groepen) burgers, spelen hierin een steeds grotere rol. In academische kringen werd deze privatisering met argusogen bekeken. Critici zagen dit als het begin van ‘het einde van de publieke ruimte'[1].
Omgeploegd Malieveld
Maar uit onderzoek in de laatste decennia[2] blijkt dat hybride vormen van ontwerp en beheer (dus publiek én privaat) juist ook kunnen leiden tot grotere transparantie in het proces, grotere inclusiviteit (door een gedeeld eigenaar- en zeggenschap) en tot een prettigere en aangenamere leefomgeving[3]. Het binnen stedelijke ontwikkeling overhevelen van voorheen publieke verantwoordelijkheden voor openbare ruimten naar private actoren biedt in de praktijk namelijk best vaak een pragmatische oplossing voor zowel slinkende overheidsbudgetten, als de roep van commerciële partijen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor een schone en veilige openbare ruimte - en voor de mondige burger die graag meer regie wil over zijn buurt.
In de praktijk levert het totaal aan (publiek en privaat beheerde) openbare ruimten voldoende ruimte en vrijheid aan de burger om zich deze (binnen de sociaal geldende normen en waarden) spontaan en tijdelijk toe te eigenen. De openbare ruimte functioneert – met hier en daar een figuurlijk opstootje, zoals de toenemende kritiek op de hoeveelheid toeristen in de Amsterdamse binnenstad of het omgeploegde Malieveld door tractoren – voor burgers als een vanzelfsprekendheid.
De heilige graal
De coronacrisis lijkt deze kalme gang van zaken alleen
verstoord te hebben, en wel op twee manieren. In de eerste plaats maken de opgelegde
beperkingen de burger bewust van de noodzaak van goede en voldoende publieke
ruimte dichtbij huis. Met name in steden waar mensen kleiner en zonder (veel)
buitenruimte wonen, blijkt een aangename publieke ruimte een noodzakelijk goed.
Het langdurige mooie weer en het wegvallen van werk, school, georganiseerde
sporten en andere bezigheden geven meer aanleidingen om naar buiten te gaan.
Dit heeft geleid tot een opleving van het gebruik van de lokale openbare ruimte:
stoepen worden vol gekrijt, kinderen eisen de straat als speelplek op, er wordt
muziek gemaakt en de anderhalvemeterborrel met buren lijkt al volledig
ingeburgerd. De stoepen en straten zijn van plekken van verkeer naar
verblijfsplekken getransformeerd. Ook moeten parken en stranden gesloten worden
omdat te veel mensen daar gebruik van willen maken. De openbare ruimte, en de
vrijheid deze op een individuele manier in te kunnen nemen, blijkt in deze
crisis dus belangrijker dan ooit.
‘Skateramp op Noordereiland - april 2020 (foto: Alijd van Doorn)’
Skateramp op Noordereiland - april 2020 (foto: Alijd van Doorn)
Op de tweede plaats blijkt de overheid meer dan ooit aanwezig in de openbare ruimte. Allerlei maatregelen zijn opgelegd die (alhoewel noodzakelijk om het virus te beteugelen) de vrijheid van de burger aan banden leggen en beperken in het gebruik van de openbare ruimte. Dat was twee maanden geleden nog ondenkbaar. Op naleving van de maatregelen wordt ook streng toegezien. Zelfs in je eigen kantoor, huis en tuin – dus in je private leven - gelden restricties. De overheid dringt dus ver binnen in het publieke én private domein. Met een corona-app als heilige graal tot versoepeling van maatregelen, lijkt een controlerende en surveillerende overheid onderdeel van het nieuwe normaal te worden.
Vrijheid beknot
Dit roept vragen op. Wat betekent dit voor de rol die de publieke ruimte in de anderhalvemetersamenleving vervult? Welke vrijheid heeft de burger om zich de publieke ruimte, die iedereen toebehoort en die de burger tijdelijk en spontaan hoort in te nemen, nog toe te eigenen?
Hiervoor kunnen we ons licht opsteken bij onderzoek dat al gedaan is naar geprivatiseerde openbare ruimte en waarin een grote controle van burgers (en hun activiteiten) onderdeel is van het beheer.
Neem Liverpool ONE, een deel van het stadscentrum van Liverpool dat in eigendom is en beheerd wordt door een private partij. Uit onderzoek bij gebruikers hiervan blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagden denkt dat ze zich in een publieke ruimte bevindt[4]. Maar respondenten geven ook te kennen dat ze denken dat het vertonen van ‘publiek’ gedrag, dus het zich toe-eigenen van de ruimte voor specifieke doeleinden (zoals het uitdelen van flyers, muziek of straattheater maken en skateboarden) niet is toegestaan. Hierin hebben ze volledig gelijk. Dit gedrag is namelijk verboden, iets waarop wordt gehandhaafd door private beveiligingsbeambten. Dus alhoewel Liverpool ONE vrij toegankelijk is, wordt het gedrag van burgers volledig gecontroleerd en hun vrijheid beknot.
Spontaan toe-eigenen
Overheden in Nederland benutten deze controlemechanismen natuurlijk ook al, denk aan het gebruik van beveiligingscamera’s dat in de laatste jaren een steeds grotere vlucht heeft genomen. Minister-president Rutte heeft al meerdere keer aangekondigd dat deze controlemaatregelen het nieuwe normaal worden. Maar wat voor openbaar domein levert dat op, en dus wat voor samenleving? En willen we dat wel?
Het is van belang dat beleidsmakers en ontwerpers, maar zeker ook burgers, hier kritisch over nadenken. Wellicht zien we dan in dat de noodzaak aan openbare ruimte, zowel in kwantiteit als in democratische functie, in het nieuwe normaal belangrijker is dan ooit. Misschien volgen wij dan ook het voorbeeld van Milaan en Parijs. Hier zagen de stadsbesturen dit belang in, en maakten daarom vele doorgaande wegen autovrij om zo fietsers en voetgangers ruim baan te geven. Zo kunnen mensen zich én houden aan de maatregelen én tegelijkertijd de ruimte spontaan toe-eigenen. De stad Rotterdam neemt alvast het voortouw door burgers vakantiestraten te laten inrichten. Wellicht wordt dit het nieuwe normaal.
Cover: Concert voor buurtbewoners in Kralingen - mei 2020 (foto: Els Leclercq)
Bronnen:
[1] Zie bijvoorbeeld Sorkin, M. (1992). Variations on a theme park. New York: Hill and Yang, Mitchell, D. (1995). The end of public space? People’s park, definitions of the public, and democracy. Annals of the association of American geographers, 85(1): 108-133, Minton. A. (2009). Ground control fear and happiness in the twenty-first-century city. London: Penguin Books
[2] Zie bijv. Carmona, M., Magalhaes, C. de, Hammond, L. (2008). Public Space, the management dimension. New York: Routledge
[3] Leclercq, E. (2018). Privatisation of the Production of Public Space. PhD PhD Dissertation, Delft University of Technology, Delft, The Netherlands.
[4] Leclercq, E. (2018). Privatisation of the Production of Public Space. PhD Dissertation, Delft University of Technology, Delft, The Netherlands.
Cover: ‘Concert voor buurtbewoners in Kralingen - mei 2020 (foto: Els Leclercq)’