Nieuws Inzake ruimtelijke ordening en gebiedsontwikkeling zijn de meeste taken van het Rijk overgeheveld naar de provincies. Een ingrijpende verandering. Weten de regionale bestuurders raad met hun nieuwe verantwoordelijkheden? Met welke zaken houden ze zich concreet bezig en hoe pakken ze hun regiefunctie ten aanzien van de gemeenten op? Deze en andere vragen legden we voor aan Brabants gedeputeerde Yves de Boer. “Windenergie en de omgevingswet zijn belangrijke dossiers om te laten zien dat wij als provincies verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen.”
Interview Yves de Boer, gedeputeerde Noord-Brabant
De decentralisatie van rijksoverheidstaken heeft al weer enige tijd zijn beslag gekregen. Is De Boer er in geslaagd om regionale prioritering (of programmering) door te voeren? “Ik voel veel voor kathedraalplanologie”, begint hij met een kleine omweg. “We kunnen best een hoop willen, maar waarom moet alles in een keer af zijn? Aan de Sagrada Família wordt al meer dan een eeuw gebouwd. Je ziet er de verschillende bouwstijlen door de tijd heen in terug, maar het blijft een eenheid. Dat vind ik een mooi uitgangspunt voor gebiedsontwikkeling. Een kwestie van blijven bouwen, maar het hoeft niet morgen allemaal af.”
Yves de Boer, gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling en Wonen van de provincie Noord-Brabant is sinds september 2012 voorzitter van de Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG). De SKG maakt de Praktijkleerstoel Gebiedsontwikkeling aan de TU Delft mogelijk. In het gesprek staat de nieuwe rol van de provincies centraal. Hiermee wordt aangesloten op het Manifest voor de provincies, zoals opgesteld door de Kring van Adviseurs verbonden aan Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling (SKG). Het Provinciehuis van Brabant, ontworpen door Maaskant, past hem goed. Een zijde van de werkkamer van De Boer wordt in beslag genomen door een immense kaart van Brabant. “Die kaart is mijn inspiratiebron: heel veel rode vlekjes, 67 gemeenten, met heel veel groen daartussen. Vaak van hoge kwaliteit. Daarom maakt Brabant haar Ecologische Hoofdstructuur (EHS) af. Ondanks dat het vorige kabinet de subsidie stopzette. Alleen zijn we er niet in 2020 mee klaar, we nemen er meer tijd voor. Met de EHS willen we het vestigingsklimaat en de leefbaarheid in Brabant op hoog peil houden, of misschien wel op hoger peil brengen. Dan denk ik aan de intensieve veehouderij, een van de moeilijkste dossiers in mijn portefeuille, daar ben ik een groot deel van de week mee bezig.”
Socratisch en Bourgondisch
Zijn bestuursstijl, bijvoorbeeld bij het megastallendebat, typeert de gedeputeerde op heldere wijze: “Socrates is mijn leidsman. Het is de dialoog. Niet louter de meerderheid beslist, om daarmee de massieve tegenstand van een minderheid te organiseren. Nee, je wisselt met elkaar van gedachten totdat deelnemers kunnen zeggen dat men geen overwegende bezwaren heeft.” Dat heet tegenwoordig verbindend leiderschap. “Maar daar hoef ik geen moeite voor te doen, het zit de Brabander in de genen.” De Boer is zich welbewust van de kritiek op de Brabantse gemoedelijkheid. “Je hoort natuurlijk wel eens zeggen: jullie Bourgondiërs blijven altijd maar schipperen en maken geen keuzes. Dat doen we wel. Het is echt geen kwestie van algehele, afgedwongen consensus zoeken. Wel houden we steeds de deur open voor partijen die zich buiten de wedstrijd hebben geplaatst. We blijven ze informeren. En wil een partij weer meedoen? Haak maar weer aan!” Andere provincies kunnen allicht iets leren van het verbindend leiderschap in het Brabantse, maar je moet natuurlijk niet roepen dat je het hebt uitgevonden. “Dat klinkt zo amechtig. Leermomenten heb ik trouwens ook bij wat andere provincies doen. Bijvoorbeeld de manier waarop [toenmalig gedeputeerde, red.] Co Verdaas in Gelderland een deel van de wateropgave wegzette in de gebiedsontwikkeling.” Veelzeggend is wat De Boer aan deze lof toevoegt: “Het gebruikte model daar lijkt ook wel op de Brabantse aanpak.”
Niet meer in kolommen werken
De beweging naar meer samenwerken, om met beperktere middelen toch doelen te bereiken, bestaat ook tussen gedeputeerden en hun portefeuilles onderling, vertelt De Boer: “We hebben de portefeuilles in Brabant zo verdeeld dat we wel moeten samenwerken. Als portefeuillehouder Ruimtelijke Ontwikkeling en Wonen moet ik wel samenwerken met mijn collega van Economie anders krijg ik met onze bedrijventerreinen niets voor elkaar.” Ook in de ambtelijke organisatie op het provinciehuis worden allianties tussen de verschillende beleidsterreinen gesmeed. Met mensen die in de breedte werken, niet meer in een kolom vallen, formuleert De Boer. “Op deze manier kom je ook tot echte gebiedsontwikkeling.” Voor deze cultuuromslag in de organisatie moet er instroom plaatsvinden van ‘de nieuwe ambtenaar’. Noem hem alliantiemanager. Of, zoals in Brussel, chef de dossier. “Die gaat met zijn dossier de hele organisatie door,” legt De Boer uit, “bij ecologie, bij ruimte, dan bij mobiliteit, cultuur, onderwijs enzovoorts. Hij haalt overal op wat hij nodig heeft. Deze verandering in de organisatie is bij ons anderhalf jaar gaande.”
Oostelijke-Langstraat
Desgevraagd heeft De Boer een voorbeeld paraat van een gebiedsontwikkeling in zijn provincie, waarin prioritering, gebiedsregie, integrale benadering – adviespunten uit het Manifest voor de provincies – aan bod komen. Het is de gebiedsontwikkeling Oostelijke-Langstraat. In deze zone tussen Waalwijk en Den Bosch zijn alle kleursporen aanwezig: groen, blauw en rood, inclusief infrastructuur en bedrijfsterreinen. “Deze ontwikkeling is al panklaar. Bedrijfsleven, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties, in totaal twintig partijen, hebben op 12-12-’12 hun handtekening onder een intentieovereenkomst gezet. Heel bijzonder is, dat het lokale bedrijfsleven aan de verschillende gemeenten heeft aangeboden de onroerendezaakbelasting te verhogen, als van de opbrengst de bereikbaarheid en het vestigingsklimaat beter worden gemaakt. Dat levert € 15 miljoen op. Verder halen de Waterschappen investeringen naar voren om het water op een goede manier over die grote infrastructuur van de A59 te brengen.”
Belangrijke onderdelen van deze gebiedsontwikkeling zijn kwaliteit (kwelwater) en kwantiteit (afvoer, berging) van het water. Daarnaast zijn er enkele grote eco-verbindingen onder de A59 door, of eroverheen. Voor ondernemers speelt vooral de bereikbaarheid. “De weg kent nu te veel op- en afritten”, verklaart De Boer. “Dat geeft opstoppend verkeer en files. Alleen niet in die mate dat de weg bij Infrastructuur en Milieu rood kleurt. Dus minister Schultz zegt, met recht, dat ze er in het kader van de MIRT niets aan kan doen. Maar straks staat Rijkswaterstaat voor onderhoud aan die op- en afritten. Ons voorstel is: haal er maar een aantal weg, maar moderniseer de drie resterende. Inclusief aanleg van goede aansluitingen en parallelstructuren. In de toekomst moet de Langstraat naar 2 x 3-baans en dan is het zonde nog veel in oude meuk te investeren. Met onze oplossing kunnen we nog heel lang toe met 2 x 2-baans en kan RWS een grote investering langer uitstellen.” De crux is Rijkswaterstaat te verleiden om zijn investering-, onderhoud- en beheersystematiek “op te frissen en zo deze kansrijke gebiedstonwikkeling tot uitvoer te laten komen.” Van de benodigde € 100 miljoen ligt al € 75 miljoen ‘op de plank’. “Natuurlijk zegt het Rijk: ruimte en economie ligt nu bij de provincies, pak je verantwoordelijkheid op! Graag, zegt Brabant. Als IPO [Interprovinciaal Overleg, red] hebben we er een boekje over gemaakt, getiteld Kansrijke provincies. De angst van de minister is dat de decentralisatie er toe leidt dat het beleid verbrokkelt en dat iedereen het voor zich, lokaal en regionaal, dicht regelt. Maar dat gebeurt niet. Omgekeerd, zeg ik tegen de minister, is het gevaar met de nieuwe omgevingswet dat er hele stapel amvb´s achteraan komt. Hebben we een mooie raamwet voor kortere doorlooptijden, efficiënter werken en gebundelde pakketten, wordt het mogelijk alsnog weer een ingewikkelde brei. Daarover zijn we als IPO met de minister in overleg.”
Strategisch investeren
Noord-Brabant heeft twee speerpunten vastgesteld waarin ze een stimulerende en investerende rol wil vervullen: windenergie en erfgoedcomplexen. Voor het erfgoed kan een beroep worden gedaan op een maatschappelijk revolverend fonds met € 120 miljoen op de plank. Het fonds is gevuld met geld uit de verkoop van aandelen in het energiebedrijf. Uit het fonds wordt niet alleen het behoud en de herbestemming van oude kloosters en dergelijke gefinancierd, ook industrieel erfgoed komt aan bod. De energiecentrale van Geertruidenberg bijvoorbeeld. De Boer: “Dit investeren in erfgoedcomplexen is een mooi voorbeeld van samenwerking met mijn collega-gedeputeerde Van Haaften, die cultuur in de portefeuille heeft. We kopen selectief erfgoedcomplexen aan zodat ze behouden blijven. Vervolgens brengen we er in samenwerking met andere partijen reuring in. Zoals bijvoorbeeld het Ketelhuis, met een bizar restaurant, waar je echt eens naar toe moet gaan. Na vijf jaar moet het erfgoed zijn definitieve herbestemming gevonden hebben en vloeit de investering terug in het fonds.”
Doorzettingsmacht
Het Manifest voor de provincies drukt de provincies op het hart het middel van de doorzettingsmacht niet te schuwen. Het provinciaal inpassingsplan is daarvoor een instrument. Maar er zijn ook andere middelen van bestuurlijke overredingskracht, of dwang. De Boer maakt er geen grif gebruik van, blijkt. “Overredingsmacht heb ik in mijn ruimtelijk-regionale overleggen met de vier gebieden waarin Brabant is opgedeeld. Deze overleggen betreffen de ontwikkeling van bedrijventerreinen en het bouwen van aantallen woningen. Ik overleg met de gemeenten – Socrates! – om tot afstemming te komen. Een fors aantal heeft inmiddels vele hectaren aan bedrijfsterreinen weggestreept. Hetzelfde geldt voor woningbouwplannen. Stel dat ik in redelijkheid geen afstemming met een of meerdere gemeenten kan bereiken, dan heeft de provincie doorzettingsmacht. Die hebben we tot nu toe nog niet hoeven gebruiken.” Het werkt al als stok achter de deur? “Zelfs de stok achter de deur heb ik niet hoeven laten zien. Maar iedereen weet dat de provincie die doorzettingsmacht heeft.”
Windenergie
Samen met de elf andere provincies maakt Noord-Brabant zich sterk voor windenergie. Dit is een speerpunt dat binnen het IPO is afgesproken. De Boer is hier als voorzitter van de commissie DROW (Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterkwaliteit) nauw bij betrokken. “In het verleden tuigde het IPO zijn agenda altijd zwaar op. Dan ben je niet slagvaardig omdat je nooit op alle thema´s tot volledige overeenstemming komt. Het VNG werkte juist met een kleine, betekenisvolle, wat abstractere agenda en bracht die namens de gemeenten weer eenstemmig naar buiten. Het IPO heeft nu ook een kleine, maar betekenisvolle agenda. In mijn portefeuille betreft dat de omgevingswet en windmolens.”
Het Rijk heeft zich verbonden aan 16% duurzame energieopwekking in 2020. Een flink aandeel daarvan moet van windmolens komen. En daarvoor zijn locaties nodig. Namens het IPO hebben collega-gedeputeerde Moorlag van Groningen en De Boer bij het ministerie bedongen dat de provincies die locaties, voor een totale capaciteit van 6000 megawatt, zelf gaan bepalen. “Tegen de minister hebben we gezegd: we willen niet dat u de rijkscoördinatieregeling inzet. We willen zelf de regie over onze ruimte houden. Voor het IPO is dit dossier wel een lakmoesproef. Halen we die 6000 megawatt niet, dan kan de minister, met steun van de Kamer, zijn doorzettingsmacht gebruiken.” “Omgekeerd speelt dit ook voor ons richting de gemeenten. In Brabant is de noordwesthoek de beste plek voor windmolens. Ik heb de gemeenten daar voorgelegd: ik kan jullie via een inpassingsplan locaties opleggen, want als ik het niet doe, doet de minister het wel. Nog beter is als jullie het zelf doen, jullie weten wat lokaal de beste plekken zijn en waar het meeste draagvlak is. Doe mij een bod! Dat bod lag er binnen acht weken.” Het is een duidelijk voorbeeld van: uitleggen hoe het bestuurlijk in elkaar zit en dan de uitvoering of de invulling neerleggen op de plek waar die de meeste betrokkenheid en de beste resultaten oplevert.
“Windenergie en de omgevingswet zijn belangrijke dossiers om te laten zien dat wij als provincies ruimtelijk onze broek kunnen ophouden”, stelt de Brabantse gedeputeerde. Maar aan gebiedsontwikkeling hebben de individuele provincies ook al veel mooie voorbeelden op hun conto kunnen schrijven, vindt hij. De Boer noemt Dijk van een delta in Gelderland, de Noord-Boulevard in Scheveningen en de Zuidwestelijke Delta. “Allemaal zijn ze verschillend georganiseerd, maar ze tonen wel aan dat het proces, met de nieuwe rol van de provincie, werkt.”
Zie ook:
Cover: ‘2013.01.29_Yves de Boer’