Opinie Ik ben het laatste boek van Jan Jonker, professor duurzaam ondernemen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, aan het lezen, getiteld ‘WEconomy’. In de inleiding maakt hij van meet af aan heel helder wat duurzaam handelen is en wat niet. ‘De les is: wie een structureel onduurzaam systeem repareert, eindigt met een opgelapt onduurzaam systeem. Dit patroon is alleen te doorbreken door de sprong te maken van symptoombestrijding binnen het bestaande systeem, naar systeemverandering.’
Daarom ben ik heel gelukkig met de titel van het lectoraat dat ik vanaf mei 2013 mag leiden aan de Hogeschool Rotterdam: Gebiedsontwikkeling en Transitiemanagement. Gebiedsontwikkeling kan alleen echt duurzaam als we de basisprincipes ervan veranderen en alleen zo kan gebiedsontwikkeling ook bijdragen aan de bredere transitie naar een duurzame economie. Jonker (2013) vat het als volgt samen: ‘Centraal moet staan: het zoeken naar samenhang, het leggen van verbanden, streven naar integrale benadering en bundelen van collectieve wijsheid door samenwerking.'
Weconomy en ‘ontschotten’
Mijn vorige post voor Duurzaam Gebouwd was getiteld ‘‘Ontschotten’ als kern van duurzame gebiedsontwikkeling’ en ging over hoe Rijk, gemeenten en bedrijven kunnen zoeken naar synergie vanuit een meer integrale benadering. Synergie is immers ‘de meerwaarde van samenhang door samenwerking’ (Peek, 2006). Synergie staat bij de circulaire economie of ‘WEconomy’ centraal: ‘Een economie die waardecreatie tussen partijen centraal stelt en die verbondenheid, houdbaarheid en leefbaarheid als doel heeft. […] Waardecreatie die niet ten koste gaat van de mens of de dag van morgen, maar ingebed is in ons gemeenschappelijke georganiseerde doen en laten. Door ons niet te richten op ‘losse’ onderdelen maar werken vanuit ambitie, op weg naar een groter geheel’ (Jonker, 2013). De nieuwe duurzame economie gaat dus vooral over samenwerking en het wegwerken van schotten tussen sectoren, disciplines en verdienmodellen, zonder dat dit overigens kwaliteitschecks, expertkennis en winstgevendheid in de weg staat. Net als Jonker zie ik de noodzaak voor nieuwe, andere organisatieconcepten en transactie-/verdien-/businessmodellen. Hoe duurzaam gebieden te ‘ontwikkelen’ staat in mijn lectoraat centraal.
Ruimtelijke synergie centraal
Geheel in lijn met Jonkers aanbeveling om collectieve wijsheid te bundelen ben ik - voordat ik het onderzoeksprogramma voor mijn lectoraat ga schrijven - een rondje langs mijn nieuwe collega-lectoren aan het maken. We zijn allemaal verbonden aan het kenniscentrum Sustainable Solutions op de RDM Campus en gaan dus allemaal voor de transitie naar een duurzame economie. Synergie is bij allen een belangrijk onderwerp of vormt zelfs de kern van het onderzoeksprogramma, zoals het geval is bij lector Marc Verheijen. Zijn lectoraat heet ‘Infratecture’ en gaat over de vraag hoe infrastructuur niet alleen op een duurzame wijze kan bijdragen aan de bereikbaarheid, maar ook aan een leefbare en attractieve stad. Verheijens uitgangspunt is dat hij per definitie buiten de lijntjes kleurt op zoek naar meerwaarde. Collega Rutger de Graaf doet aan adaptief bouwen. Hij pleit voor een ‘blue revolution’ waarmee we de bevolkingstoename in de voor wereldeconomie essentiële deltagebieden deels op het water kunnen accommoderen in drijvende steden. Bijzonder interessant aan zijn visie is dat deze drijvende steden samen met de steden op het land veel makkelijker in staat zijn om tot een cyclisch metabolisme – en de daaraan verbonden circulaire economie – te komen. Sommige zaken gaan nu eenmaal veel makkelijker of goedkoper op het water dan op het land. De drijvende stad is er niet alleen voor de drijvende stad, maar heeft een synergetische relatie met de stad op het land.
Catchment area of verzorgingsgebied
Dit geeft te denken. We zijn bij gebiedsontwikkeling altijd gewend allereerst het gebied af te bakenen en dan vervolgens de ruimtelijke ingreep, die zich tot dat gebied beperkte, erbinnen rond te rekenen. De stedelijke omgeving werd in financieel economische termen vooral meegenomen als kostenpost voor wijkoverstijgende voorzieningen en als waarde-leverancier van imago, van ruimtelijke kwaliteiten en van koopkracht voor economisch draagvlak voor de ontwikkeling. De stedelijke omgeving is dus vooral een catchment area, een gebied waar we waarde aan ontlenen.
Een op synergie gerichte benadering stelt ons echter ook de vraag wat we met de ontwikkeling aan de omgeving toevoegen: welke toegevoegde waarde wordt er voor de omgeving gecreëerd? In de traditionele distributieplanologische benadering van winkels werd in plaats van catchment area de term verzorgingsgebied gebruikt om aan te geven welke omgeving bij de winkels behoorde. Dat klinkt toch heel anders. Niet de potentieel te legen portemonnees voorop, maar de behoefte aan de voedingsmiddelen en andere producten die worden aangeboden. Niet vangen, maar verzorgen. We vinden deze benadering ook terug in de meer procesmatige uitwerkingen van een Maatschappelijk Kosten en Baten Analyse (MKBA), zoals TEEB-Stad die is ontwikkeld om de economische en maatschappelijke waarde van natuur en water in en om de stad inzichtelijk te maken.
Urban Service Centre
Ik stel voor dat we bij iedere toevoeging aan de bestaande stad ons allereerst afvragen wat deze aan waarde toevoegt voor het bestaande in plaats van ons te concentreren op wat het bestaande oplevert voor het nieuwe. Zo’n benadering past in de transitie en voorkomt louter parasitaire relaties en bevordert symbiose en synergie. Dit betekent niet dat er geen geld meer verdiend kan of mag worden met nieuwe ontwikkelingen.
Integendeel. Ik denk dat het de mogelijke verdienmodellen vergroot. Denk eens aan de mogelijkheden voor het leveren van duurzame energie aan de bestaande stad of het zuiveren van lucht en afvalstromen. Zo bekeken zou iedere toevoeging een Urban Service Centre moeten zijn. Locaties waar nu al veel stromen uit de bestaande stad samenkomen, zoals stationslocaties en andere knooppunten, zijn hiervoor uitgelezen plekken. In de praktijk zie ik initiatieven, zoals EnergieRijk Den Haag waarin Rijk en gemeente zoeken aan een lokale duurzame energievoorziening voor het cluster van overheidskantoren rondom station Den Haag Centraal, als eerste voorbeelden van een benadering waarbij de ingreep gericht is op het leveren van services aan de omgeving.
Gebiedsafbakening via stromen
De benadering van een Urban Service Centre heeft consequenties voor de gebiedsafbakening van de ontwikkeling. Traditioneel werd een gebiedsontwikkeling afgebakend op basis van grenzen van eigendom en ruimtelijke barrières als weg-, spoor- en waterwegen. Dit voldoet niet meer voor een Urban Service Centre. Het te verzorgen gebied zal bij de ontwikkeling betrokken moeten worden of is wellicht wel de start ervan.
Een van de aanbevelingen in de Handreiking Gebiedsontwikkeling Nieuwe Stijl die ik voor het Ministerie van I&M mocht schrijven, luidt dan ook: ‘Bepaal de gebiedsafbakening aan de hand van stromenexploitaties’. Niet de fysieke of juridische grenzen zijn maatgevend, maar het gebied dat nodig is om ketens en cycli te sluiten en vraag en aanbod in evenwicht te brengen.
Dr. Ir Gert-Joost Peek MRICS,
Lector Gebiedsontwikkeling en Transitiemanagement, Hogeschool Rotterdam,
Fellow Ruimtelijke Procesorganisatie, Amsterdam School of Real Estate,
SPOTON Consulting, STRATEGIC CONSULTING on URBAN SYNERGY
Cover: ‘Station Den Haag’ door Ankor Light (bron: Shutterstock)