Opinie De manier waarop we ons land inrichten heeft vergaande en langlopende consequenties. De invoering van de zogenoemde rijksbufferzones in de jaren vijftig heeft er, tot genoegen van columnist Frank ten Have, toe geleid dat Midden-Delfland tot op de dag van vandaag een aantrekkelijk landelijk gebied is gebleven. Hij waarschuwt tegelijkertijd voor overhaaste beslissingen op basis van de waan van de dag.
De zeven-generatie-regel: bij de stam(men) van de Noord-Amerikaanse Iroquois indianen – ver voordat ze overlopen werden door kolonisten en America Great werd – bestond de zeven-generatie-regel. Alle besluiten van de stam moesten tot in zeven opvolgende generaties positief uitwerken.
Ik moest aan deze wijsheid denken (die ik ooit in Material Matters van Thomas Rau was tegengekomen) toen ik las over het instellen van de rijksbufferzones in de Randstad in 1958. In dat jaar brengt de ‘Werkcommissie van de Vaste Commissie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan’ een rapport uit met de titel ‘De ontwikkeling van het Westen des Lands’. Daarin wordt gepleit voor bufferstroken (vanaf 1963 rijksbufferzones geheten) om de dreigend oprukkende steden in de Randstad uit elkaar te houden. Het is maar goed dat dit gebeurd is.
Niet het behoud van het landschap stond bij de aanwijzing van rijksbufferzones voorop, maar het behoud van de identiteit van de afzonderlijke Hollandse steden. De eerste twee officieel aangewezen bufferzones zijn die bij Spaarnwoude en Midden-Delfland. Ofschoon we pas drie generaties verder zijn, en nog geen zeven, is uitvloeisel hiervan dat we in Zuid-Holland tussen stedelijke kernen nog steeds kunnen genieten van een bijzonder fraai open weidelandschap. Midden-Delfland ligt immers ingeklemd tussen Rotterdam, het Westland, Delft en Den Haag. Een groen gebied, waar ongeveer 2 miljoen stedelingen kunnen recreëren en genieten van natuur en landschap. Waar zij weidevogels kunnen treffen en in het groen kunnen wandelen, fietsen, kanoën en paardrijden. En waar circa 50 agrarische bedrijven (waarvan twee derde duurzaam en circulair) kunnen produceren voor de nabijgelegen stad, zodat we de voedselketen kunnen verkorten.
Planologische besluiten werken tientallen jaren door. Toch nemen we beslissingen over de inrichting van onze schaarse ruimte vaak in de hitte van het moment, op basis van huidige belangen en afwegingen. Niet altijd staan we erbij stil dat generaties na ons daarmee tot in lengte van dagen te maken hebben, niet altijd vragen we ons af of zo’n besluit over honderd jaar nog steeds uitlegbaar en verdedigbaar is. Van die besluitvorming uit 1958 hebben we nog steeds plezier. Welke besluiten nemen we nu waar we over ruim 60 jaar nog steeds met voldoening op terug kunnen kijken?
Uiteindelijk is het belang van planologie en ruimtelijke ordening tweeledig: vooruit kijken aan de hand van een nieuwere, betere en mooiere ruimtelijke inrichting, maar ook terugkijken. Want welke besluiten hebben we lang geleden genomen waarvan we nu zeggen dat het echt beter had gekund en op welke besluiten zijn we nog steeds trots? Reflectie daarop is net zo belangrijk als het verplicht doorlopen van alle procedures. Uiteindelijk garanderen die procedures een zorgvuldige afweging, wat mij betreft steeds in het belang van (minimaal 7) toekomstige generaties.
Cover: ‘GO Column Frank ten Have’ door Robin Duister (bron: Gebiedsontwikkeling.nu)