Nieuws Bouwplannen richten zich te veel op binnenstedelijke appartementen en te weinig op eengezinswoningen rondom steden. De verhouding zou 50-50 moeten zijn. Dit concludeert het EIB in de nieuwe studie 'De kwalitatieve woningvraag in 2030'. "Doorstroming van huishoudens op de woningmarkt krijgt weinig aandacht, terwijl individualisering en migratie bij beleidsmakers juist veel aan de beeldvorming bijdragen."
In de huidige situatie wonen er meer mensen buiten dichtbebouwd stedelijk gebied dan daarbinnen. Ook woont tweederde van de huishoudens in een eengezinswoning. Trends als migratie en individualisering zorgen relatief voor meer vraag naar appartementen in de steden dan nu het geval is. Als rekening wordt gehouden met de effecten van zowel instroom, uitstroom als doorstroom, dan resulteert dit in een uitbreidingsvraag richting 2030 die voor ongeveer de helft uit binnenstedelijke locaties bestaat en voor bijna de helft uit appartementen.
Effecten buiten beeld
Bij de woningbouwplannen wordt echter veel zwaarder ingezet op binnenstedelijke appartementenbouw. 80% van de geplande locaties is binnenstedelijk en 65% van het geplande aanbod bestaat uit appartementen. Recente plannen voor de ontwikkeling van 14 grootstedelijke projecten vergroten bij uitvoering de kwalitatieve disbalans nog verder. Om aan te sluiten bij de kwalitatieve woningvraag zou het planaanbod juist moeten worden uitgebreid met meer eengezinswoningen rondom de steden.
Het doorschieten in deze richting lijkt vooral te worden veroorzaakt doordat doorstroming van huishoudens in de tijd op de woningmarkt weinig aandacht krijgt, terwijl individualisering en migratie bij beleidsmakers juist veel aan de beeldvorming bijdragen. Ook bestaat soms het beeld dat er veel eengezinswoningen vrijkomen doordat oudere generaties komen te sterven of naar verpleeghuizen verhuizen. Ook hier geldt dat dit mechanisme in zekere mate speelt, maar dat doorstromende generaties omgekeerd weer extra vraag naar eengezinswoningen opleveren. Alleenstaanden gaan in de tijd vaak vaste relaties aan, en paren zonder kinderen worden in de tijd vaak paren met kinderen.
Groene omgeving
Er zijn grote verschillen in gedrag en voorkeuren tussen verschillende groepen. Leeftijd, gezinssituatie en inkomen zijn de kernfactoren die bepalen of huishoudens eengezinswoningen of appartementen bewonen. In onderstaande tabel is de situatie weergegeven voor verschillende soorten huishoudens.
‘Determinanten van de woonvraag (woonvorm), aandelen in procenten, 2020’ door EIB (bron: WoON2018, bewerking EIB)
De gegevens maken direct duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen groepen huishoudens. Zo wonen paren in grote meerderheid in eengezinswoningen. Voor gezinnen met kinderen geldt dit zelfs voor 90% van de huishoudens. Ook alleenstaanden wonen niet per definitie in een appartement: ruim 40% woont in een eengezinswoning en voor alleenstaanden met een hoger inkomen geldt dit zelfs voor een meerderheid van deze huishoudens. Naar de toekomst toe zal het aandeel appartementen in de voorraad nog wel kunnen toenemen door eerder genoemde trends, maar de vraag naar eengezinswoningen in groene omgevingen blijft belangrijk in het komend decennium.
Cover: ‘Nieuwbouw appartementen’ door F. Muhammad (bron: pixabay.com)