Nieuws Er bestaat grote behoefte aan een modernisering van het grondbeleidsinstrumentarium. De cultuuromslag door de Omgevingswet én de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat veranderen de praktijk van gebiedsontwikkeling. Gezien de veranderende spelregels tussen belanghebbenden, hebben alle partijen in het veld behoefte aan slagvaardige grondbeleidsinstrumenten. We willen Kajsa Ollongren, de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, daarom graag zes punten meegeven ten behoeve van een eigentijds grondbeleid. De minister kan deze punten betrekken bij de verwerking van de reacties op de concepttekst van de ‘Aanvullingwet grondeigendom Omgevingswet’. Het uitstel van de Omgevingswet tot 2021 creëert tijd en ruimte om de regelgeving beter aan te laten sluiten op de behoefte van de praktijk.
Wij komen tot een agenda van zes verbeterpunten die het destillaat zijn van de vakmatige discussie die volgde op het uitkomen van het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), ‘Grond voor gebiedsontwikkeling’. De discussie over het grondbeleid heeft zich afgespeeld via vakmedia, via brieven aan de minister van IenM en tijdens symposia.
1
Zorg dat grondbeleid past bij uitgangspunten Omgevingswet
In
de praktijk van gebiedsontwikkeling is er steeds vaker sprake is van
een meer organische gebiedsontwikkeling en globale planvorming Met
de instrumenten uit de concept-Aanvullingswet kan hier onvoldoende op
worden ingespeeld. Diverse partijen constateren dat de
concept-Aanvullingswet in dit opzicht onvoldoende aansluit op de
filosofie en reikwijdte van de Omgevingswet. De Omgevingswet is
gericht op het stimuleren van initiatieven uit de maatschappij en een
daarbij helpende overheid. Hiermee wordt bewust voor een andere weg
gekozen dan de Wet ruimtelijke ordening. Doordat wetten met
betrekking tot ondermeer leefomgevingkwaliteit (luchtverontreiniging,
geur, ammoniak) ook onderdeel worden van de Omgevingswet, neemt de
reikwijdte ervan toe. Op beide vlakken vraagt dit om een
doorvertaling naar het grondbeleidsinstrumentarium. Vooralsnog
ontbreekt deze in de concepttekst van de Aanvullingswet.
2
Vereenvoudig het kostenverhaal
Voor
alle bij gebiedsontwikkeling betrokken partijen zoals gemeenten,
grondbedrijven, ontwikkelaars, initiatiefnemers is het duidelijk dat
het vrijwillige kostenverhaal via de anterieure overeenkomst in de
regel goed verloopt. De huidige wetgeving biedt ook de optie om de
kosten voor de aanleg van maatschappelijke voorzieningen afdwingbaar
te verhalen via een publiekrechtelijk exploitatieplan. Hierbij gelden
de PPT-criteria, profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Het
is opvallend dat de wetgever hierbij geen rekening houdt met de
behoefte in de praktijk en de nieuwe realiteit van de Omgevingswet om
te werken met een meer organische gebiedsontwikkeling en globalere,
programmatische plannen. De Omgevingswet stimuleert deze
ontwikkeling, maar de concept-Aanvullingswet geeft de bijbehorende
instrumenten niet. Sowieso is er een breed gedragen wens tot
vereenvoudiging van de berekening van afdwingbaar kostenverhaal, die
in de concept-Aanvullingswet niet wordt gehonoreerd.
Wij stellen voor het kostenverhaal te vereenvoudigen en daarmee in te spelen op de wensen van de praktijk. Enerzijds door een forfaitaire bijdrage mogelijk te maken en anderzijds door het berekenen van de exploitatiebijdrage via het publiekrechtelijke spoor meer vrijheid te geven.
3
Verkort de onteigeningsprocedure
Wij
zijn van mening dat de procedure voor onteigening eenvoudiger en
korter kan, zonder dat dit leidt tot een verlies aan rechtszekerheid.
We denken daarbij aan een recht van de te onteigenen partij op een
redelijk bod binnen een vastgestelde termijn. Vaste termijnen in de
rechterlijke procedure kunnen leiden tot aanzienlijke tijdswinst en
vooral ook tot duidelijkheid voor de direct betrokken partijen. Beide
zaken zijn relatief makkelijk te regelen in de regelgeving. De VNG
steunt deze gedachte maar wijst wel op mogelijke capaciteitsproblemen
bij de rechterlijke macht. Een verkorting van de
onteigeningsprocedure geeft partijen bij gebiedsontwikkeling sneller
zekerheid, minder risico en minder kosten. Dit geldt ook voor de te
onteigenen partij die met de huidige procedure vaak erg lang in
onzekerheid blijft.
4
Koppel beroep op zelfrealisatie aan een realisatieplicht
Als
een eigenaar aangeeft in staat en bereid te zijn een voorgenomen
ontwikkeling te realiseren, dan kan deze niet worden onteigend. In de
praktijk kan dit ertoe leiden dat een ontwikkeling niet van de grond
komt. Bijvoorbeeld omdat de markt is verslechterd, de grondprijzen
juist snel stijgen waardoor wachten kan lonen, of om redenen die
betrekking hebben op de (financiële) positie van de eigenaar zelf.
De eigenaar gaat gewoon niet tot actie over. Juridisch gezien is dit
probleem te ondervangen door een fasering op te nemen in het
exploitatieplan bij het bestemmingsplan. In de praktijk wordt echter
vaak gekozen voor een anterieure overeenkomst, en dat biedt een
eigenaar alle ruimte om te traineren. Wanneer het een centrale kavel
in een te ontwikkelen gebied betreft kan dit strijdig zijn met het
publiek belang.
Wij stellen daarom voor een beroep op zelfrealisatie altijd te koppelen aan een plicht. In de regelgeving moet daartoe een bepaling worden opgenomen dat bij een beroep op zelfrealisatie een overeenkomst moet worden getekend over de gewenste termijn en kwaliteit van de ontwikkeling. Dit voorkomt het speculeren met bouwrijpe gronden, en als snelheid is gewenst bij een ontwikkeling is het niet nakomen van de realisatieplicht een titel voor onteigening.
5
Onderzoek mogelijkheden voor value capturing
Financiering
van een voorgenomen ontwikkeling is in de praktijk vaak het
belangrijkste struikelpunt. Het is interessant om te onderzoeken hoe
je opbrengsten naar een gebied kan trekken die normaal gesproken niet
binnen de businesscase vallen. Dit is in de discussie aanleiding om
stil te staan bij voorstellen voor een betere verdeling van kosten en
baten, niet alleen binnenplans maar ook buitenplans. Zoals de VNG in
zijn brief van 16 oktober 2017 aan de minister van IenM treffend
stelt: “Wij constateren nu al dat er eigenaren zijn die in eerste
instantie met succes planschade claimen en later hun onroerend goed
flink in waarde zien stijgen door dezelfde ruimtelijke ontwikkeling.”
Wij zijn van mening dat de Aanvullingswet een regeling voor
voordeelcompensatie gepaard moet laten gaan met een regeling voor
nadeelcompensatie. De VNG is voorstander van een nader onderzoek naar
mogelijke varianten. In theorie is er een instrument voor
baatbelasting, maar dat instrument werkt niet in de praktijk. Wij
pleiten daarom voor een voorstel tot een (tijdelijke) verruiming van
het belastinggebied (ozb) bij een gebiedsontwikkeling. Ook is het
interessant om te verkennen in hoeverre bijvoorbeeld een Gebieds
Investerings Zone, naar analogie van een BIZ, kan werken.
6
Stedelijke kavelruil: hom of kuit?
Uit
de reacties op de concept-Aanvullingswet spreekt teleurstelling over
de gekozen vrijwillige variant voor stedelijke kavelruil. Ook de (nog
lopende) experimenten met dit instrument zijn weinig hoopgevend. Er
is amper toegevoegde waarde voor de praktijk. De Rli reageert
redelijk resoluut en stelt voor de betreffende regeling maar weer te
schrappen. Andere partijen zijn van mening dat de vrijwillige variant
kan dienen als eerste stap in de richting van een beter uitontwikkeld
kavelruilinstrument zoals we dat ook kennen in het landelijke gebied.
In de praktijk lijkt overeenstemming te zijn dat particulieren zelf
hun zaken moeten regelen als dat kan, zonder inmenging van de
overheid. Stedelijke kavelruil appelleert aan dit principe, maar is
in een vrijwillige versie tandeloos. De vraag is daarbij ook hoe
weigerachtige eigenaren tot medewerking kunnen worden verleid of
desnoods gedwongen. Blijft onteigening hier de enige optie? Wellicht
geven de experimenten nog zicht op een andere ‘stok achter de
deur’. Ook wij denken dat de wetgever hom of kuit moet kiezen:
schrap de regeling of vervang deze door een verplichtende variant.
Conclusie
Het
aangekondigde uitstel van de Omgevingswet geeft de wetgever extra
ruimte voor een betere aansluiting en werking van de regelgeving in
de Aanvullingswet. In dit artikel geven wij minister Ollongren
daarbij een aantal agendapunten mee waarvan wij constateren dat deze
breder worden gedragen. Wij pleiten er daarbij voor deze wet
nadrukkelijker aan te laten sluiten op de behoeften van de praktijk.
Noot
De
auteurs waren betrokken bij het opstellen van het Rli-advies ‘Grond
voor gebiedsontwikkeling; instrumenten voor grondbeleid in een
energieke samenleving’. Zij schrijven dit artikel echter op
persoonlijke titel. Aeisso Boelman is directeur consultancy bij
Fakton. Bas Waterhout en Tim Zwanikken zijn werkzaam bij het
secretariaat van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.
Cover: ‘rijswijk buiten grond’