Onderzoek De regio is het logische schaalniveau om actuele ruimtelijke vraagstukken in samenhang op te pakken. Op bestuurlijk niveau daarentegen zijn regio’s nog altijd ‘zwarte gaten’. Co Verdaas, André van der Zande en Tim Zwanikken van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) roepen op om niet in te zetten op de vorming van nieuwe regionale bestuursorganen, maar om de samenwerking tussen uiteenlopende partijen ruim baan te geven.
Vriend en vijand zijn het erover eens: op het regionale schaalniveau hangen actuele opgaven inhoudelijk met elkaar samen. We zijn bijvoorbeeld bekend met de lastige afstemming tussen verstedelijking en mobiliteit, zoals wordt aangetoond in de ontwerpstudies voor de regio Arnhem-Nijmegen-Foodvalley. Daar zijn de afgelopen jaren nieuwe afstemmingsopgaven bijgekomen, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, kringlooplandbouw en circulaire economie. Omdat veel regio’s bestuurlijke daadkracht missen, of in ieder geval tandeloos zijn, bestaat het gevaar dat opgaven onderling moeten strijden om politieke aandacht, beleidsurgentie en de inzet van geld en menskracht.
Eerdere pogingen om deze bestuurlijke gaten te dichten zijn stukgelopen – denk aan het debacle van de stadsprovincies en de opheffing van de WGR-plusgebieden. Het is daarom niet raadzaam om opnieuw te koersen op een bestuurlijke oplossing die gepaard gaat met langdurig ideologisch gepalaver. Het is kansrijker om in te zetten op regionale samenwerkingsarrangementen.
Het kabinet onderschrijft dit ook. In het Interbestuurlijke Programma (IBP) staat dat de afhankelijkheid tussen rijk, provincies en gemeenten is toegenomen en dat het optrekken als één overheid noodzakelijk is. Niet voor niets spreken de schrijvers van de NOVI van een Nationale Omgevingsvisie in plaats van een Rijksomgevingsvisie.
Landsdelen en
perspectiefgebieden
In die NOVI worden vooralsnog twee regionale schaalniveaus onderscheiden: de
vijf landsdelen (MIRT-omgevingsagenda’s) en de ‘perspectiefgebieden’. De Raad
voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) daarentegen spreekt in zijn in
2018 verschenen advies over de NOVI van zo’n dertig regio’s (grofweg gebaseerd
op de daily urban systems) waarbinnen
opgaven in hoge mate samenhangen. De Rli stelt dat het rijk die regio’s niet
afzonderlijk tegemoet moet treden, want in alle regio’s is rijksinzet nodig.
Het rijk doet er goed aan om in de NOVI een gebiedsgerichte aanpak op het regionale schaalniveau zo goed mogelijk te ondersteunen. Dit kan met samenwerkingsarrangementen (bestuursakkoorden) en financiële arrangementen. Bij dit laatste moet het om meer gaan dan de huidige regiodeals. De NOVI zou bijvoorbeeld over een eigen budget moeten beschikken, vergelijkbaar met het Besluit Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) in het verleden. Met dergelijk ‘handgeld’ kan gestimuleerd worden dat sectorale, nationale en decentrale budgetten worden gekoppeld en dat een integrale aanpak wordt gestimuleerd. Op de lange termijn moet het Infrastructuurfonds (in werking vanaf 2030) worden omgebouwd naar een Omgevingsfonds. Daarmee verschuift de focus van het oplossen van infrastructurele knelpunten naar de realisatie van duurzame integrale gebiedsontwikkelingen. Het streven naar omgevingskwaliteit moet als expliciete doelstelling gelden.
Verzilveren van kansen
Het wekt geen verbazing dat wij geen voorstander zijn van een selectieproces
tot acht of tien perspectiefgebieden. Liever zien we een beleidsmatige
aanwezigheid van het rijk in alle regio’s. Die hebben niet alleen behoefte aan
een gecoördineerde inzet van middelen, maar ook aan een vernieuwde
beleidsaandacht van het rijk. Met de decentraliseringsoperaties zijn veel taken
– met een significante bezuinigingsopdracht – richting de regio geschoven. De
rijkskantoren in de regio zijn gesloten, en een enkele accountmanager heeft de
ondankbare taak de communicatie tussen rijk en regio te verzorgen. Hierbij is
geen rekening gehouden met de complexiteit van samenhangende opgaven in de
regio. Het gaat niet langer om het voorkomen dat sectorale doelen elkaar in de
weg zitten, maar om het slim combineren en verzilveren van kansen.
De aard van de opgaven en het DNA van een regio bepalen waaruit die rijksinzet moet bestaan. Dat betekent dat differentiatie mogelijk is, waarbij een regio meer of minder bijdraagt aan een nationale doelstelling, maar de optelsom van alle regionale aanpakken beantwoordt aan de nationale doelstellingen.
Veel van de transitieopgaven staan nog in de kinderschoenen. Het zijn papieren voornemens die nog niet in alle regio’s zijn doorvertaald. Natuurlijk zijn er kleinschalige initiatieven – zoals experimenten met natuurinclusieve landbouw in Flevoland – maar de optelsom ervan telt bij lange niet op tot de nationale doelen voor 2050.
Niet afwachten
Dit betekent niet dat de regio’s moeten afwachten, zoals ook blijkt uit het
project Regio van de Toekomst – waarin op initiatief van de beroepsverenigingen
NVTL (voor tuin- en landschapsarchitectuur) en BNSP (voor Nederlandse
stedenbouwkundigen en planologen) in vier regio’s ontwerponderzoek is verricht.
De studie door de landschapsarchitecten Ruut van Paridon en Abe Veenstra voor
de Eemsdelta laat zien dat de nationale ambitie tot verduurzaming een motor kan
zijn voor de sociaaleconomische en culturele vitaliteit van de regio – mits
lokale spelers betrokken zijn, de verdiencapaciteit in de regio blijft en
geïnvesteerd wordt in lokale omgevingskwaliteit.
De Rli onderzocht in de Zuidwestelijke Delta de regionale
consequenties van actuele opgaven. De raad pleit op basis van deze studie voor
gedegen samenwerking tussen overheden, marktpartijen, maatschappelijke
organisaties en kennisinstellingen, zonder deze in een juridisch jasje te
willen gieten. Gezien de maatschappelijke impact van de transities gaat het ook
om het beter verbinden van overheid en samenleving. Net als in de Eemsdelta
bleek uit de studie dat transities niet als bedreigingen moeten worden gezien,
maar als kansen voor de aanpak van lokale opgaven.
Verduurzaming kan een motor zijn voor sociaaleconomische groei, als innovatie
en kennisverspreiding niet vanuit een sectorale economische insteek (het
topsectorenbeleid), maar vanuit een samenhangende aanpak worden opgepakt.
Dit artikel verscheen eerder in het maartnummer van tijdschrift Blauwe Kamer
Lees hier het advies van de raad voor de leefomgeving en infrastructuur
Cover: ‘Windmolens 27-9-18" (CC BY 2.0) by Bas van Oorschot’ door Bas van Oorschot (bron: Flickr) onder CC BY 2.0, uitsnede van origineel