Analyse Waarom de veranderingen voor klimaatverandering zien als een complex gevaar, als je er juist ook als land en inwoner van kunt profiteren? Miriam Ram van het College van Rijksadviseurs belicht vier principes voor gebiedsontwikkelaars.
Er wordt in Nederland hard gewerkt om ruimte te maken voor de overgang naar een duurzaam energiesysteem. Op 10 maart presenteerde de Zeeuwse regio als eerste haar concept Regionale Energie Strategie (RES). Hierin maakt zij keuzes voor energiebesparing, de opweklocaties van duurzame elektriciteit en de inzet van mogelijke warmtebronnen, de daarvoor benodigde opslag en infrastructuur en de verduurzaming van mobiliteit. Er volgen voor juli nog 29 regio’s.
Grote vraag is of de concept-RES’en optellen tot de beoogde 35 TerraWattuur aan grootschalige opwek, en wat deze dertig strategieën bij elkaar betekenen voor de ruimtelijke kwaliteit van Nederland. En, wanneer we nog wat verder vooruitkijken dan de afspraken uit het Klimaatakkoord, of we met elkaar de goede keuzes voor de lange termijn maken of afkoersen op een ruimtelijk drama. In het laatste geval neemt het maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie zeker niet toe. Een gemiste kans, aangezien de energietransitie juist de mogelijkheid biedt om onze leefomgeving te verbeteren. Dat lukt alleen als we durven te kiezen voor een integrale en samenhangende aanpak.
Vorig jaar heeft het College van Rijksadviseurs daarom Via Parijs gepresenteerd. Via Parijs is een ontwerpverkenning van een klimaatneutraal Nederland in 2050, beredeneerd vanuit de logica van de systemen én de beoogde ruimtelijke kwaliteit, inclusief een advies aan het Rijk en haar partners. In dit toekomstbeeld verbinden we de energietransitie met andere opgaven en de bestaande kwaliteiten van ons land. Het is geen plan, maar een ruimtelijke weergave van de belangrijkste principes die we nu al met elkaar kunnen nastreven om doeltreffend naar Parijs te koersen. Via Parijs is bedoeld als voeding voor het maatschappelijke debat. In dit artikel geef ik een korte toelichting op deze principes én hoe we daar nu al invulling aan kunnen geven in gebiedsontwikkelingen.
1. Benut potentie ondergrond
De Nederlandse bodem biedt veel kansen om vanuit verschillende dieptes een duurzaam energiesysteem te ondersteunen. Denk bijvoorbeeld aan netwerken voor warmte, waterstof en groen gas die ondergronds kunnen worden gerealiseerd. De ondergrond kan daarnaast worden benut als bron voor warmte (bijvoorbeeld geothermie en aquathermie), voor de opslag van warmte (WKO) en voor de opslag van waterstof in lege gasvelden en zoutcavernes. Dit vraagt om ruimtelijke planning en samenhangend beleid in drie dimensies, zodat systemen elkaar niet verstoren, onze zoetwatervoorziening gewaarborgd blijft, en aanwezige potenties optimaal benut worden.
Alles wat niet ondergronds kan worden opgelost, kent alsnog bovengronds een verschijningsvorm. We kunnen de elektriciteitsvraag, en daarmee de zichtbare impact van elektriciteitsopwekking[1], beperken door in de daarvoor geschikte gebieden maximaal in te zetten op publieke warmtenetten gevoed door restwarmte en geothermie. De relatief hoge dichtheid van Nederland zorgt ervoor dat grote delen van ons land zich heel goed lenen voor dit systeem. Isoleren blijft daarbij essentieel: als gebouwen minder energie nodig hebben, kunnen vanuit dezelfde bron meer gebouwen van warmte worden voorzien.
Om de potentie van de bodem en de warmtebronnen optimaal te benutten moeten we voorbij onze (plan) grenzen blijven kijken. Is er bijvoorbeeld uitwisseling van warmte mogelijk? En kan een ontwikkeling ook direct bijdragen aan het verduurzamen van omliggende wijken of functies? Wellicht is bij een nieuwbouwproject de aanleg van een warmtenet op geothermie te kostbaar, maar wordt het interessanter wanneer de aangrenzende wijk ook aan kan takken op het warmtenet. Laten we vooral altijd onderzoeken welke potenties voor warmte in een gebied of de omgeving aanwezig zijn, en op welke manier die ook daadwerkelijke benut kunnen worden. Zo leveren initiatieven meerwaarde op voor de gehele regio.
2. Concentreer elektriciteitsopwekking
Met het huidige gedecentraliseerde beleid, waarin elke gemeente binnen een RES zoekt naar de mogelijkheden voor de opwek van duurzame energie, dreigen windturbines en zonnepanelen als pindakaas over Nederland uitgesmeerd te worden. De vraag is of Nederland als geheel daarbij gebaat is. Grootschalige concentratie van zon- en windenergie, zowel op zee als op land, is kosteneffectief, terwijl het op nationale schaal bezien de ruimtelijke impact beperkt.
Windturbines op land worden daarom idealiter geplaatst in een beperkt aantal grootschalige nationale en regionale clusters van dertig turbines of meer, in landschappen die zich daarvoor het beste lenen. Dit voorkomt landschappelijke fragmentatie door kleine windparken van slechts enkele turbines, waarvoor bovendien een fijnmazig - en dus duur - netwerk moet worden aangelegd. De meest geschikte locaties voor deze grootschalige clusters zijn de plekken waar de wind het meest en het hardst waait. Daar zijn tenslotte minder turbines nodig om dezelfde hoeveelheid energie op te wekken. Grootschalige, open, rationeel verkavelde landschappen lenen zich het beste voor het grootschalig en geconcentreerd opwekken van windenergie. De grootschalige maat van de turbines passen het beste bij de maat en schaal en het karakter van deze landschappen. Denk daarbij aan jonge ontginningen, jonge zeekleipolders en hoogveenontginningen (zoals de Wieringermeer, de Flevopolders en delen van West-Brabant, Zeeland en Groningen en bijvoorbeeld de Peel).
Belangrijke voorwaarde voor grootschalige clustering is het maatschappelijk draagvlak in de regio. Voor regio’s die aanzienlijk meer produceren dan hun eigen behoefte, betekent dit dat de lokale gemeenschap redelijkerwijs moeten kunnen profiteren in financieel of ander maatschappelijk opzicht. Dit is rechtvaardig en belangrijk voor het verwerven van maatschappelijk draagvlak.
Dat kan door een integraal plan te maken waarin de productie van energie wordt gekoppeld aan andere opgaven in het gebied, zoals verbetering van de leefkwaliteit door bijvoorbeeld extra inkomsten, meer werkgelegenheid, nieuwe recreatiemogelijkheden of sociale en fysieke verbeteringen. Hierdoor worden ‘zoet’ en ‘zuur’ gemengd en kan draagvlak voor de plannen ontstaan. Draagvlak creëer je ook door vanaf het begin de burgers bij het proces en de te maken keuzes te betrekken. Dit alles maakt het niet minder complex, maar er is geen reden om die complexiteit te mijden. Integendeel, maatschappelijke uitdagingen, zoals de energietransitie, moeten we juist zo veel mogelijk proberen in te zetten voor de verbetering van onze leefomgeving.
Belangrijke kanttekening is dat dit niet betekent dat ‘minder geschikte’ gebieden achterover kunnen leunen en niets hoeven doen. Deze regio’s zullen op een andere manier hun bijdrage moeten leveren aan een klimaatneutraal Nederland. Denk bijvoorbeeld aan het huisvesten van batterijen voor grootschalige energieopslag, vernatten van veenweidegebieden, de aanplant van nieuwe bossen, het sterker reduceren van de vraag naar energie en het leveren van een financiële bijdrage.
3. Zon op daken, gevels, haven- en bedrijventerreinen
Via Parijs pleit nadrukkelijk tegen het bouwen van zonne-energiecentrales op landbouw- of natuurgrond. Dit doen wij vanwege de grote nadelen hiervan: het industrialiseren van het landschap, het afsterven van het bodemleven, het opdrijven van grondprijzen en het beperken van het areaal landbouwgrond. We beschikken over de beste landbouwgronden van de wereld en zullen deze gronden in de toekomst hard nodig hebben voor onze voedselvoorziening en de transformatie naar kringlooplandbouw. Natuur en landschapskwaliteit worden in ons verstedelijkte land bovendien voortdurend bedreigd. Maatschappelijke waarden als landschapskwaliteit, biodiversiteit en een gezonde bodem moeten daarom een veel belangrijkere rol spelen bij de afweging van locaties voor zonne-energie.
Via Parijs pleit daarom voor het maximaal benutten van de ruimte voor windturbines op zee. 85 procent van onze elektriciteitsproductie kan daar plaatsvinden. Op land hebben we dan nog circa 3500 grote turbines van 4 megawatt nodig. Voor de productie van zonne-energie pleiten we voor het stevig stimuleren van de decentrale opwek in de bebouwde omgeving, dus op daken en gevels. Daarnaast zijn haven-, bedrijven-, defensieterreinen en vliegvelden zeer geschikt voor grootschalige (multifunctionele) concentraties van zonne-energie. Ook denken we aan een beperkt aantal grootschalige zonne-energiecentrales op water en enkele iconische zonne-routes, zoals langs de A37, A15 en A59.
Deze aanpak betekent dat we elke gebiedsontwikkeling moeten benutten om energie te produceren via daken, gevels en andere bouwkundige integraties. Laten we daarin vooral verder kijken dan zelfvoorzienendheid. Denk bijvoorbeeld aan al die huizen met maar voor de helft met zonnecellen beklede daken. Consumenten moeten gestimuleerd worden om hun hele dak vol te leggen en zo veel mogelijk energie te produceren. Streeft iedereen naar het maximaal haalbare, dan kan de omgeving direct meeprofiteren van de opwek. Er is op dat vlak nog veel te winnen en te innoveren, ook als het gaat om opslag van de energie en slimme netwerken voor de distributie hiervan.
4. Landschap als CO2-spons
Naast windturbines en zonnepanelen, worden er in Nederland meer veranderingen zichtbaar vanwege de klimaattransitie. Elk landschapstype heeft zijn eigen uitdagingen bij de transformatie naar meer duurzame, circulaire landbouw. De grootste verandering vindt plaats in de veenweidegebieden, waar ontwatering voor de landbouw zorgt voor oxidatie van het veen. Dit gaat gepaard met veel CO2-uitstoot. Het verhogen van het waterpeil in veel van deze gebieden is onontkoombaar. Hierdoor veranderen de huidige typisch Hollandse weidelandschappen naar natuurlijke natte graslanden, landbouw met natte teelten, extensieve natuurinclusieve veehouderij of broekbossen.
Daarnaast kan door het aanplanten van nieuwe bossen en de grootschalige aanplant van landschapselementen als houtwallen, singels en hagen, jaarlijks een behoorlijke hoeveelheid CO2 aan de atmosfeer worden onttrokken. Boomaanplant kan bovendien een impuls betekenen voor delen van Nederland die kampen met een slechte bodemkwaliteit of een tanende agrarische economie.
Al deze landschapsveranderingen moeten we zo vormgeven dat ze óók een kwalitatieve impuls geven aan de ontwikkeling van onze landschappen. Zo kan de aanplant van bos en ander groen voor de bebouwde omgeving bijdragen aan diverse doelen. Wanneer we bijvoorbeeld onze versteende dorpen en steden van meer groen voorzien, verbeteren we het microklimaat, kunnen we ze beter koel houden en wordt energie voor koeling bespaard. Tegelijkertijd verbeteren we de biodiversiteit, zuiveren we de lucht en slaan we CO2 op. Als laatste levert groen in onze gemeenten een directe kwaliteitsimpuls op.
Ten slotte pleiten we ervoor om nieuwe woningen te bouwen op fietsafstand van plekken met veel werkgelegenheid, nabij openbaar vervoer en voorzieningen. Hoe meer aanbod in werk, scholen en recreatie er op korte afstand van onze woning is, hoe minder kilometers we ons dagelijks hoeven te verplaatsen. Dit betekent dat er minder energie nodig is voor mobiliteit en er meer tijd overblijft voor elkaar. Door deze nieuwe woningen te bouwen in massief hout, kunnen we tegelijkertijd CO2 voor een lange periode opslaan. Hiermee wordt veel CO2-uitstoot voorkomen die anders vrijkomt bij de productie van beton.
Durf te kiezen en doe het samen
Het toekomstbeeld dat we in Via Parijs schetsen toont dat, wanneer we durven te kiezen, de energietransitie tot een contrastrijker Nederlands landschap leidt, en niet tot meer eenvormigheid. De energietransitie kan ons vooruit helpen richting een schoner, rijker en hechter Nederland.
Een planmatige aanpak en samenhangende visie voor deze grote transitie is daarbij onmisbaar: om op tijd de doelstellingen te halen, om op de lange termijn draagvlak te krijgen bij de bevolking, en om de ruimte in ons land niet te versnipperen of te vermorsen. Verbinding met andere opgaven en respect voor bestaande kwaliteiten op alle schaalniveaus is in deze aanpak cruciaal.
Deze integrale aanpak vraagt wel wat van ons land van samenwerking. Het College van Rijksadviseurs pleit er daarom in Panorama Nederland voor om de sectoraal ingestoken RES-en uit te breiden tot Regionale Omgevingsagenda’s. De regio is in veel gevallen het juiste schaalniveau om de energietransitie te verbinden met andere regionale opgaven, en te beschouwen in relatie tot regionale kenmerken en kwaliteiten. Dit vergroot de omgevingskwaliteit van een regio, en daarmee het maatschappelijk draagvlak. Op dit schaalniveau kunnen we in een Regionale Omgevingsagenda afspraken maken tussen de overheidslagen en met maatschappelijke partners en het bedrijfsleven. Alle overheden hebben de verantwoordelijkheid om in hun omgevingsvisies en plannen deze afspraken verder uit te werken. Een dergelijke aanpak vraagt van lagere overheden om intensief samen te werken en over de eigen fysieke grenzen heen te kijken.
Het Rijk heeft hier een cruciale rol. Zij moet met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) een heldere visie op het nationale schaalniveau geven. Met deze visie kan zij vervolgens inhoudelijk deelnemen aan de regiotafel. Niet om te dicteren, of om van bovenaf zaken op te leggen, maar als gelijkwaardige partner die het nationale belang vertegenwoordigt. Zo kan zij ervoor zorgen dat bovenregionale kansen benut worden en de samenhang tussen regio’s wordt geborgd.
Tot slot is de regio ook het schaalniveau dat aansluit bij de directe belevingswereld van de burger. Het bestrijkt immers zijn dagelijkse leefomgeving. Tegelijkertijd vragen we als land behoorlijke aanpassingen van die burger: aan onze woning (om zo veel mogelijk energie te besparen én op te wekken), ons gedrag (minder vliegen, anders eten, zodat we minder CO2 uitstoten) en onze fysieke leefomgeving (accepteren van veranderingen). Wanneer we de bewoners zo vroeg mogelijk betrekken en een stem geven in het maatschappelijke debat over de noodzakelijke veranderingen in hun dagelijkse leefomgeving, zien zij al deze aanpassingen in een groter perspectief. Eventuele energieopbrengsten worden verder in het gebied zelf geïnvesteerd, waardoor bewoners er direct van profiteren.
Met deze integrale aanpak kunnen we de energietransitie ruimtelijk succesvol laten landen en verrommeling van ons land voorkomen, zijn we in staat zijn om efficiënte en betaalbare oplossingen te kiezen, en bouwen we aan een betere versie van Nederland. We hebben simpelweg niet de tijd, het geld en de ruimte om de grote opgaven waar ons land voor staat los van elkaar op te lossen. Doen we dat wel, dan lijken de eerste stappen snel. Maar daarna ontmoeten we de maatschappelijke weerstand en complexiteit en wordt alles vele malen duurder en langer. Makkelijker kunnen we het dus niet maken. Wel leuker!
[1] In Via Parijs becijferen we dat als we de gehele warmtevraag van huishoudens (de gebouwde omgeving) in Nederland willen oplossen via individuele warmtepompen, we circa 3000 extra windturbines nodig hebben om de daarvoor benodigde elektriciteit te produceren.
Cover: Photo by Nicholas Doherty on Unsplash
Cover: ‘Photo by Nicholas Doherty on Unsplash -> windmolens in water’ door Nicholas Doherty (bron: Unsplash) onder CC0 1.0, uitsnede van origineel