Opinie Op vrijdag 6 september is door veertig toonaangevende partijen in ons land een uniek energieakkoord getekend. Het initiatief hiertoe werd eind 2012 genomen door de SER, op voorstel van de milieubeweging. Mijn vrees destijds dat het streven naar zo’n akkoord vooral tot lippendienst in plaats van concrete maatregelen richting een meer duurzame energiehuishouding zou leiden blijkt onterecht. Dat is een compliment waard, aan de SER, aan de onderhandelaars en aan alle partijen die het akkoord hebben getekend.
Verduurzaming van onze energiehuishouding is hard nodig en moet binnen 50 jaar volledig zijn bereikt. De uitstoot van broeikasgassen door ons energiegebruik moet dan tot vrijwel nul zijn teruggedrongen, waarschijnlijk zelfs negatief zijn. Tegelijk moet de energievoorziening ook betrouwbaar en betaalbaar zijn. Diverse studies hebben laten zien dat dit mogelijk is, als we willen, maar het vergt een totale transitie van ons energiesysteem.
Het SER energieakkoord wil hieraan bijdragen door in 2020 de doelen realiseren waaraan Nederland zich binnen Europa heeft gecommitteerd. Enkele hoofddoelen van het akkoord zijn: het fors opvoeren van het tempo van energiebesparing van ongeveer 1% per jaar naar 1,5% per jaar en het vergroten van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking van iets meer dan 4% nu naar 14% in 2020 en 16% in 2023.
Het is echter de vraag of met uitvoering van het energieakkoord de gestelde doelen worden bereikt. ECN en het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) hebben al laten weten dat dit lang niet zeker is, vanwege het grote aantal losse eindjes. Tegelijkertijd roept ook de analyse van ECN en PBL vragen op omdat zij van een veel te hoge economische groei tussen 2013 en 2020 zijn uitgegaan en hebben verzuimd aan te geven wat hiervan de gevolgen voor hun bevindingen zijn.
Daarbij komt dat de partijen zich in het energieakkoord vrijwel zeker te rijk hebben gerekend. Zo wordt uitgegaan van 40% daling van de prijs van windenergie die op zee wordt gewonnen tussen 2014 en 2024. De Global Energy Assessment en rapportages van de IEA laten zien dat zo’n sterke daling onwaarschijnlijk is. Ook lijkt de snelheid waarmee men windparken op zee denkt te kunnen realiseren onwaarschijnlijk groot. Bij de uitbouw van het windvermogen op land wordt gestreefd naar acceptatie van omwonenden, maar ondertussen lopen de tegenstanders zich al warm. Aan het gebruik van biomassa bij elektriciteitsproductie wil het energieakkoord zeer strenge, nader overeen te komen duurzaamheidseisen stellen. Het is de vraag of zeer strenge eisen en het te voeren debat hierover de beoogde verdubbeling van het biomassagebruik in 2020 mogelijk zal maken.
Op onderdelen stelt het energieakkoord ook teleur. Zo heeft men geen doorbraak weten te bereiken bij het realiseren van een groot demonstratieproject in Nederland op het gebied van CO2 afvang en opslag, terwijl hier al een aantal jaren plannen voor bestaan en deze techniek een essentiële rol zal moeten gaan spelen in de aanpak van het klimaatvraagstuk. Teleurstellend is ook dat de betrokken partijen nog weinig hebben bereikt om tot verduurzaming van onze vervoerssytemen te komen. Een ander vraagstuk dat te weinig aandacht krijgt is de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening wanneer op zeer grote schaal van variabele energiebronnen zoals zon en wind gebruik wordt gemaakt. Men komt niet verder dan op te merken dat “het nodig is te onderzoeken wanneer een noodzaak ontstaat beleids- en systeemmaatregelen te nemen”. Het gebrek aan urgentie dat hieruit spreekt is verbazend. Zo ook krijgen innovatieve technieken die na 2020 nodig zijn om tot een duurzame energiehuishouding te komen heel weinig aandacht. Jammer is ook dat onder dit akkoord de prijs die men via het emissiehandelssysteem voor het uitstoten van CO2 moet betalen nog heel lang heel laag blijft.
In het akkoord worden ook zaken gemist. Zo is een belangrijke mogelijkheid om tot energiebesparing te komen het besparen op materiaalgebruik. Het akkoord zegt er niets over. Gemist wordt ook een doorkijk naar 2030. Dat vreemd omdat wel wordt medegedeeld dat Nederland in 2030, ten opzichte van 1990, tenminste 40% vermindering van broeikasgasemissies wil realiseren. Om dit mogelijk te maken moeten we nu al investeren in de ontwikkeling van innovatieve technieken (zoals diverse vormen van energieopslag), nieuwe mechanismen (zoals instelling van een capaciteitsmarkt) en nieuwe beleidsinstrumenten (zoals de introductie van een CO2 emissienorm voor energiecentrales). In het akkoord ontbreekt ook een beschouwing over de houdbaarheid van beleidsmaatregelen die nu worden ingezet om de toepassing van hernieuwbare energie en van energiebesparing te stimuleren. Meer helderheid hierover is wenselijk.
Alles overziende kunnen we het energieakkoord het best vergelijken met een glas dat half vol is geschonken. Veel moet nog worden gedaan om het verder te vullen.
Wim Turkenburg,
Energie- en milieudeskundige
12 september 2013
Zie ook:
- Redactioneel artikel 'Energieakkoord impuls voor gebouwde omgeving'
Cover: ‘2013.09.18_Energieakkoord een half vol glas_180’