Onderzoek Een exploratief onderzoek naar Los Angeles dat zich richt op stadsecologie en de (her)verschijning van moderniteit in het publieke domein, infrastructuur en stedelijke vorm. Reyner Banhams onovertroffen boek ‘Los Angeles: the architecture of four ecologies’ (1971) vormde aanleiding voor dit afstudeeronderzoek (Urbanism, TU Delft) naar historische, hedendaagse en toekomstige stadsecologieën in Los Angeles. Het onderzoek omvat een analyse van de vier stadia van moderniteit, te weten 1890, 1930, 1970 en 2011, alsmede een ontwerpverkenning van de mogelijke moderniteit van de toekomst, gepositioneerd in het domein van optimistisch utopia.
Toekomstige moderniteit: intensivering
Het ontwerpproject werkt met het theoretische concept van de ‘spatial fix’ (Harvey, 2001), anticiperend op nieuwe tijden van overaccumulatie. De ontworpen monorail haakt in op een mogelijke slag van intensivering in Downtown LA, een betere verbinding en geweldige micro-omgevingen. Deze introduceert twee nieuwe snelheden; die van de skytrain en die van de skywalk. Tien stations zijn onderdeel van intensiveringsgebieden, gekozen op strategische locaties rondom leegstand, hotspots en bestaande infrastructuur. De intensiveringsgebieden met een straal van 150 meter introduceren een radicaal nieuw concept in Downtown LA; dat van het voetgangersgebied binnen het bouwblok. De gebieden zijn aan elkaar verbonden door een hangende skytrain met op de constructie een promenade; de skywalk die op de vierde verdieping een nieuw publiek domein organiseert. Een herintroductie van de ecologie van lopen, fietsen en het collectieve - een blik op een toekomst die duurzamer, gevarieerder en uitdagender is.
‘Los Angeles - de metropool en vijf stadia van moderniteit - Afbeelding 1’
Vier stadia van moderniteit
Na de 20e eeuw van de ‘omsluiting’ zijn relaties tegenwoordig gebaseerd op het besef dat alles gebeurt in meervoud. Een persoon op een bepaalde plek in de stad kan zich op datzelfde moment, en zonder tegenstelling, in een straat, een buurt en een natiestaat bevinden. Elke van deze gelijktijdige identiteiten kent verschillende relaties tot objecten eromheen, in het bijzonder de relaties met fysieke netwerken en transporttechnologieën. Verschillende ecologieën ondersteunen deze verschillende identiteiten en die zijn ontegenzeggelijk veranderd door de tijd. De hedendaagse gebruiker van een winkelcentrum zal die plek begrijpen in relatie tot een ecologie gevormd rond de snelweg, terwijl een persoon omstreeks 1930 die zelfde plek zal begrijpen in relatie tot de tram en een persoon in 1890 in het perspectief van de paardenkoets.
1890: ecologie van het lopen
De thesis duidt omstreeks 1890 een ecologie van het lopen, een die proeft aan vroegstedelijke moderniteit. Een ecologie die plaatsvindt rondom enkele bouwblokken en met een intensiteit die wij nu nauwelijks nog zouden herkennen. Downtown Los Angeles proeft aan het moderne door een eerste treinverbinding die liep over Alameda Street en stopte bij een postkantoor alwaar commercie en bedrijvigheid zich clusterden. De stedelijke korrel van Downtown LA is fijn en van lage dichtheid, we onderscheiden een kleine centraliteit maar vooral een verscheidenheid aan huizen op losse percelen. Het raster is rigide maar ruim waardoor de straten brede profielen hebben. Sinaasappel- en wijngaarden gaven een nog meer decentrale dimensie aan de stad. Het publieke domein was er niet een van groot monumentaal vertoon; Los Angeles Plaza of enkele gebouwen met institutionele betekenis als het regionale gerechtshof waren de uitzonderingen.
1930: collectieve moderniteit
Een stadsecologie verbonden aan de elektrische tram (streetcar) vormde rond 1930 het stadium van collectieve moderniteit. De Pacific Electric maakte lange lijnen in het woestijnlandschap en verbond omliggende steden als Santa Monica en Burbank. De Yellow Cars waren onderdeel van een vitale uitbereiding van Downtown en waren het raamwerk voor de zogenaamde ‘streetcar suburbs’. De lijnen van het streetcar netwerk zorgden voor een intensivering van de boulevards in Downtown LA en veranderden daarmee niet alleen de stedelijke vorm maar vooral de beleving van het publieke domein. Het tempo in de stad nam toe en mensen bevonden zich voor het eerst gezamenlijk en massaal in publieke transportmiddelen. Het grootstedelijke individu ontwikkelde zich als een rationele persoonlijkheid die zich in toenemende mate ging wapenen tegen de overvloedige stimuli van het stadse leven (Simmel, 1999).
‘Los Angeles - de metropool en vijf stadia van moderniteit - Afbeelding 2’
Downtown LA 1929
1970: de verleiding van moderniteit
De verleiding van moderniteit, zo duidt het onderzoek de stadsecologie omstreeks 1970. Het was de tijd van de snelweg en vooral die van de automobiel. Men koos collectief voor het bevrijdende individualisme, het moderne. Een keuze die grote gevolgen had voor de stad waar het publieke domein zich opeens bevond in de omsluiting van winkelcentra en parkeergarages. Als product van publiek geld is paradoxaal genoeg juist die snelweg het laatste stukje publiek domein. De snelweg was de katalysator van een stadsuitbreiding die zijn weerga niet kent, suburbane ‘sprawl’ was het resultaat van een verwezenlijkte ‘American Dream’. De thesis relateert een dergelijke transformatie aan het concept ‘spatial fix’. Een ‘spatial fix’ is een geografische uitbreiding om het probleem van overaccumulatie letterlijk te fixeren. Economische groei leidde zo bijvoorbeeld tot de aanleg van de freeways, die vervolgens weer een nieuw landschap vormden voor nieuwe accumulatie van kapitaal en arbeid (Harvey, 2001). Postmoderne stedebouw liet vanaf de jaren ‘80 stadsgezichten ontstaan die historische stijlen mixen met theatrale toespelingen. In de Stad van Spektakel is het collectieve geheugen vervangen door een vals of op zijn minst gemanipuleerd historische beeld, waar vooral de boodschap van het consumentisme werd gearticuleerd (Sorkin, 1992; Boyer, 1994).
2011: supermoderniteit van residuele ecologieën
Een supermoderniteit van residuele ecologieën, zo duidt de thesis onze huidige tijd. Daarmee neemt deze een positie in die radicaal anders is dan die van het postmoderne. De thesis volgt de lijn van o.a. Latour (1993) en Auge (1995) en behandelt het huidige moment simpelweg als een continuering van het moderne. Zelfs als een stapeling van het moderne, omdat ecologieën niet verdwijnen, maar herverschijnen en parallel aan elkaar kunnen bestaan. Hedendaagse technologieën hebben onze tijd-plaatsconfiguratie radicaal veranderd. De nieuwe stad heeft een publiek domein van hypersnelheid, intense stimuli, extreem spektakel en is verblindend generiek (Koolhaas, 1995). Het publiek domein kan op zijn hoogst openheid nog als illusie representeren en openluchtwinkelcentra zijn de ruimtelijke expressie van psychedelisch kapitalisme (Sloterdijk, 2011). Het ontwerpproject bouwt op de hypothese dat aantrekkelijke en betekenisvolle plekken in de stad niet zomaar bedacht kunnen worden, maar veelal (her)verschijnen uit eerdere stadsecologieën. Die plekken 'verankeren' de stedeling en kunnen - ook onder zeer moderne architectuur - het gevoel van authenticiteit vasthouden (Massey, 1994). Het vraagt van de toekomstige planner om de logica van transformatieprocessen in de stad beter te begrijpen en van de nieuwe stadsontwerper om authenticiteit niet slechts als decoratief middel in te zetten.
Literatuur:
AUGE, M. (1995) Non-places: Introduction to an Anthropol¬ogy of Supermodernity. London, Verso
BANHAM, R. (1976) Los Angeles: The architecture of four ecologies. New York, Pelican Books
BOYER, M. C. (1994) The City of Collective Memory: Its Historical Imagery and Architectural Entertainments. Cambridge, MIT Press.
HARVEY, D. (2001) 'Globalization and the "spatial fix"', Geographische Revue, 2, 23-30.
KOOLHAAS, R. and MAU, B. (1995) S,M,L,XL. New York, Monacelli Press
LATOUR, B. (1993). We have never been modern. Cambridge, Harvard University Press.
MASSEY, D. (1994) A global sense of place. Minneapolis : University of Minnesota Press.
SIMMEL, G. (1905). The metropolis and mental life. In G. Bridge and S. Watson (Eds.), The Blackwell city reader 2002 (pp. 11-19). Oxford, Blackwell
SLOTERDIJK, P. (2009). Spheres theory: talking to myself about the poetics of space. Harvard Design Magazine. 30, 126-137
SORKIN, M. (1992 ) Variations on a themepark. New York, Hill and Wang
Zie ook:
- Scriptie van Jorick Beijer: ‘Los Angeles - de metropool en vijf stadia van moderniteit’
- Diversifying environments through design
Cover: ‘2013.03.06_Los Angeles_660’