Nieuws De energievoorziening rukt op tot aan de voortuin. Met name windmolens hebben een steeds grotere impact op het landschap. Je kunt in ons land nog geen kwartiertje fietsen of er doemen wel een paar reusachtige wieken aan de horizon op. Het is aan de provincies om locaties aan te wijzen voor 6000 MW windmolens op land, meer dan een verdubbeling van wat er nu staat. Die 'opdracht' hebben zij te makkelijk van de rijksoverheid aanvaard, op basis van het Energie-akkoord. Nu provincies bezig zijn met de aanwijzing van concrete locaties, blijken de discussies ongekend fel. Dat omwonenden groot misbaar maken is te begrijpen: herrie, zicht, schaduwwerking. Tegenwerpingen zoals dat ’onze polders vroeger ook omgeven waren door molens’ en dat ’er ook verzet was tegen de eerste stoomtrein’ zien zij terecht als misplaatste, arrogante tegenwerpingen, die alleen maar averechts werken. Ook verwijzing naar de voortvarende aanpak van onze oosterburen is misplaatst; het is een verschil of je een leeg deel van Noord-Duitsland volplempt met windmolens of dat doet in onze kleinschalige, dichtbevolkte omgeving.
Aanpak gebiedsontwikkeling helpt, maar niet altijd
Resultaat valt wel te bereiken met de aanpak van ’gebiedsontwikkeling’. Gebiedsontwikkeling richt zich op het tijdig betrekken van omwonenden, rekening houden met hun wensen, respect voor het huidige landschap en inspelen op andere kwesties die in het gebied leven. ’Soms moet je een probleem groter maken om het te kunnen oplossen’, is een gevleugelde uitdrukking. Waaraan wij altijd haastig toevoegen: ‘niet thuis uitproberen!’ Deze aanpak passen wij met succes toe bij woningbouwplannen, vernieuwing van stadscentra en waterveiligheidsprojecten, om een paar voorbeelden te noemen. Van vergroting van de waterveiligheid - met maatregelen zoals rivieren verbreden, dijkversterking en polders onder water zetten - valt vaak iets moois te maken. Combinaties met recreatievoorzieningen, natuur, bedrijfsverplaatsing en landbouw leiden vaak tot tevreden mensen en ruimtelijke kwaliteit.
Het verschil met de plaatsing van windmolens is echter groot, om drie redenen. Waterveiligheid kan rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak. Over het nut van windmolens hebben veel mensen grote twijfel. In de tweede plaats zijn de combinatiemogelijkheden van windmolens met andere functies minimaal. Een lijn-opstelling op een rechte dijk kan prima, maar verder? Het derde punt betreft de technische innovaties; die maken het bij voorbeeld mogelijk om een dijk in zijn huidige omvang intern te versterken, in plaats van rigoureus te verhogen en te verbreden. De technische ontwikkeling van windmolens werkt de verkeerde kant op: die nemen alleen maar in omvang toe; de nieuwste generatie is nu al meer dan 100 meter hoog.
Daar staat tegenover dat soms een 'nieuw voor oud'-aanpak helpt: verouderde molens worden gesloopt, in ruil voor nieuwere (hoger maar minder in aantal). Een andere methode bewerkstelligt dat omwonenden financieel meeprofiteren van de molens. Dat helpt bij de acceptatie.
Provincies zullen dus onvermijdelijk voor het blok komen te staan. Met planologisch geweld doordrukken van windmolens, met blijvend verzet van een groot deel van de bevolking en met vernietiging van het kleinschalige landschap? Of kiezen voor 'bestuurlijke ongehoorzaamheid': geen plaatsing van windmolens? Voor een zelfbewust bestuur dat ons vraagt naar de stembus te gaan, is de laatste keuze volkomen legitiem.
Dit column verscheen in De Volkskrant op 17 maart 2015
Zie ook:
Cover: ‘2015.03.16_Provincies moeten soms nee zeggen_660’