Nieuws TRANSITIE IN STEDELIJKE ONTWIKKELING. Het is een boeiende tijd voor de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling. Door de crisis en bezuinigingen gaan gemeenten terug naar realistische ambities voor de ontwikkeling van steden en dorpen. De korte termijn (financiële) maatregelen krijgen volop de aandacht: afwaarderen van grondexploitaties, stopzetten, prioriteren en faseren van projecten en optimaliseren van maatschappelijke vastgoed.
Over de zoektocht naar de publieke rol in de stedelijke ontwikkeling
Op de middellange termijn oriënteren gemeenten zich hoe de ‘pijn’ beperkt te houden en het risico op een blijvende stagnatie te beteugelen. De markt is ongrijpbaar en zet veel gemeenten in de ‘wachtstand’ in de hoop op een opleving van met name de woningmarkt. Middelen worden efficiënter ingezet om toch de kwaliteit van de stad blijvend te borgen. Ook is er een zoektocht naar nieuwe strategische partners die willen investeren in de stad. Het verleiden van kleine en grote investeerders om te investeren vraagt om een duurzaam aangepaste visie op de ontwikkeling van de stad.
Dit laatste betekent wel een andere manier van werken en rolopvatting van partijen. Het momentum is daar om deze transitie vorm te geven. Er wordt wel gesproken over een transitieslag in drie fasen. De eerste fase is “afsluiten, verliezen en loslaten”, de fase 2 is “oude is weg, maar het nieuwe is nog niet operationeel” en de derde fase is “het nieuwe begin” (Bridges, 2007). Wat opvalt in onderstaande figuur, is dat de overgangsfase – de neutrale zone’ – relatief lang duurt.
In ‘In het oog van de orkaan’ beschrijft transitiehoogleraar Jan Rotmans hoe transities tot stand komen en hoe ze kunnen worden ‘gestuurd’ Hij geeft aan dat het bij “transitiesturing draait om zoeken, leren en experimenteren”. Hij noemt de kantelfase als overgangsfase waarin het accent ligt op selecteren en faciliteren. Welke experimenten zijn op te schalen en welke niet? En maak het als overheid mogelijk (faciliteren) dat koplopers vrij baan krijgen om dingen de organiseren en te ontwikkelen” (Jan Rotmans, 2012, 13).
De opgave voor gemeenten is te transformeren van een aanbodgerichte organisatie waarin actief en regisserend opereren centraal staat naar een vraaggerichte organisatie waarin juist dienstbaarheid en faciliterend zijn de boventoon voert.
De programmerende rol van de overheid wordt daarmee anders dan voorheen. Publieke investeringen zijn niet meer vanzelfsprekend afgedekt door grondopbrengsten en subsidies, niet elke woning wordt zonder meer verkocht. Financiering aan de publieke en private kant komt langzamer tot stand. Kortom, de ruimtelijke ontwikkeling stagneert en de programmering vanuit een eenzijdige behoefte ruimtelijke ambities (het aanbod) te realiseren past niet meer bij het huidige tempo ‘in het veld’ (de vraag).
Dit artikel gaat over de veranderende rol van de overheid en veranderende koppeling tussen beleid en projecten. Hoe ziet programmeren er in de transitiefase uit?. We definiëren dit strategisch programmeren als de kwalitatieve ruimtelijke verdeling van functies binnen het werkgebied van de gemeente of provincie. We beschrijven daartoe eerst een denkmodel als hypothese voor programmeren en ontwikkelen. We toetsen dit model aan vier 4 casussen: de Mars - Zutphen, Bloemendalerpolder - Weesp, Laakhaven West - Den Haag en Paleiskwartier - ‘s Hertogenbosch. Tot slot trekken we een aantal conclusies over de publieke rol bij programmeren.
Zie ook:
Cover: ‘Thumb_Stad en kapitaal_2_180’